maandag 15 december 2014

Kamerbrief: de bijzondere positie van de militair

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 11 december 2014

Betreft: De bijzondere positie van de militair

Bijlage: Relevante wetsartikelen

de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR Den Haag
Datum 11 december 2014
Betreft De bijzondere positie van de militair

Bijlage: Relevante wetsartikelen

Bij verschillende gelegenheden is in overleggen met de Kamer de bijzondere positie van de militair aan de orde geweest. In mijn brief van 28 oktober jl. over de agenda voor het personeelsbeleid van de toekomst heb ik toegezegd dat de Kamer voor het eind van dit jaar een brief over de bijzondere positie van de militair ontvangt. In het wetgevingsoverleg over personeel van 3 november jl. heb ik in reactie op een motie van de heer Knops deze toezegging herhaald en toegezegd daarbij ook in te gaan op de mogelijkheid en de wenselijkheid van een pakketvergelijking. Over de beschrijving van de bijzondere positie van de militair is eerder overeenstemming bereikt met de centrales van overheidspersoneel. In de bijlage bij deze brief zijn de relevante delen van wetten en voorschriften opgenomen, waarnaar door middel van eindnoten wordt verwezen.

Taak van de krijgsmacht
De bijzondere positie van de militair wordt ontleend aan de taakstelling en positionering van de krijgsmacht in de Nederlandse samenleving. De krijgsmacht beschermt op basis van artikel 97 van de Grondwet Nederland en de Nederlandse belangen wereldwijd en handhaaft de internationale rechtsorde. Om deze grondwettelijke taken te kunnen uitvoeren, moet Nederland onder alle omstandigheden een onmiddellijk en onvoorwaardelijk beroep op de krijgsmacht kunnen doen. De Nederlandse krijgsmacht moet nu en in de toekomst voorbereid zijn op onvoorspelbare dreigingen en risico’s. Deze bijzondere taak van de krijgsmacht betekent dat de militair voortdurend voorbereid en beschikbaar moet zijn op operationele inzet waar dan ook ter wereld en zo lang als nodig. Hij is verplicht de aan hem opgedragen taken, met alle daaraan verbonden gevaren, onvoorwaardelijk uit te voeren. Juist het onvoorwaardelijke karakter van deze inzet stelt eisen aan de militair die nergens in onze maatschappij in dezelfde mate en in die combinatie voorkomen.

Het unieke karakter van de militair
Het meest wezenlijke kenmerk van de krijgsmacht is dat de militair bij de onvoorwaardelijke uitvoering van de opgedragen taken het belangrijkste bezit wat hij heeft, namelijk zijn leven, op het spel zet. In het uiterste geval kan een militair gedood worden of ernstig gewond raken. Daarnaast kan de militair in de positie komen dat hij zelf, binnen het kader van de wet en zijn opdracht, dodelijk geweld tegen anderen moet gebruiken.

De verantwoordelijkheid van de militair blijft voorts niet beperkt tot zijn eigen veiligheid en handelen, maar geldt ook voor ieder die aan zijn zorg is toevertrouwd. De militair is, als leidinggevende of als onderdeel van de eenheid, medeverantwoordelijk voor de veiligheid van de militairen met wie hij optreedt. Bij het uitvoeren van zijn taken zet de militair niet alleen zijn eigen leven op het spel, maar ook dat van zijn eenheid. Militairen gaan door waar anderen moeten stoppen. Deze unieke plicht van militairen laat zich niet uitdrukken in kwantitatieve of meetbare termen.

Bijzondere kenmerken van de militair
De positie van de militair heeft ook andere bijzondere kenmerken die wederom vooral kwalitatief van aard zijn en daardoor moeilijk meetbaar. Het onvoorwaardelijke karakter van de militaire inzetbaarheid stelt allereerst hoge eisen aan de fysieke en mentale inzetbaarheid van militairen. Militairen zijn verplicht hun fysieke conditie op peil te houden. Militairen zijn verplicht gebruik te maken van de militaire gezondheidszorg en ondergaan verplicht periodieke medische keuringen, vaccinaties en conditietests. Zo heeft Defensie altijd inzicht in de belastbaarheid en daarmee de inzetbaarheid van militairen. Wanneer de militair niet meer aan de medische en psychische eisen voldoet, wordt hij dienstongeschikt verklaard en als militair ontslagen, ook al is van arbeidsongeschiktheid in maatschappelijke zin geen sprake.

Defensie hanteert een specifiek personeelssysteem waarin kennis- en ervaringsopbouw van doorslaggevend belang zijn in de ontwikkeling van de militaire loopbaan. Om kennis en ervaring op te bouwen, rouleert de militair allereerst over een groot aantal functies met verschillende standplaatsen en wordt in verschillende situaties ingezet. Daarnaast wordt de vereiste kennis en ervaring bereikt door een intensieve opleiding en training. Dit vereist deelname aan opleidingen binnen en buiten Defensie en aan oefeningen in Nederland en het buitenland. Het veelvuldig rouleren over functies, het deelnemen aan opleidingen en oefeningen en het daadwerkelijk inzetten betekent dat de militair langere tijd buiten zijn persoonlijke omgeving verkeert en gedurende langere tijd gescheiden van partner en gezin moet leven.

Om de effectiviteit en integriteit van de inzet van de militair te bewaken, is de militair onderworpen aan strenge veiligheids- en integriteitseisen. Alle militaire functies zijn vertrouwensfuncties als bedoeld in de Wet Veiligheidsonderzoeken. Dit betekent dat aan hun gedragingen, zowel onder werktijd als daarbuiten, veiligheids- en integriteitseisen worden gesteld die van doorslaggevend belang kunnen zijn voor het al dan niet kunnen vervullen van een vertrouwensfunctie. De reikwijdte van deze integriteitstoetsing strekt zich ook uit tot de gezinssituatie
en persoonlijke omgeving van de militair.

Beperkingen voor de militair
Om de inzetbaarheid van de krijgsmacht te garanderen is een aantal wettelijke maatregelen getroffen. Die wettelijke maatregelen houden ook beperkingen in voor de uitoefening van de grondrechten van militairen. Militairen leveren op grond van die wettelijke maatregelen tevens in op de autonomie van hun eigen maatschappelijke en arbeidsrechtelijke positie. Hieronder volgt een beschrijving van de belangrijkste wettelijke maatregelen.

De verplichting om de opgedragen taken uit te voeren is door de wetgever zo wezenlijk geacht, dat er in de Wet militair tuchtrecht en het Wetboek van Militair Strafrecht aanvullende regels zijn vastgelegd die het ongestoorde functioneren van de krijgsmacht waarborgen. Het militair tuchtrecht onderscheidt daartoe gedragingen tegen de orde, gedragingen tegen de geheimhoudingsplicht, gedragingen tegen het dienstbevel en gedragingen die het functioneren van de krijgsmacht belemmeren. Het militair strafrecht regelt onder meer de strafbaarstelling van misdrijven tegen de staat, misdrijven waardoor de militair zich aan de dienstverplichtingen onttrekt, en strafbaarstelling van dienstweigering en de schending van krijgsplichten.

Daarnaast wordt bij oefenen en werkelijke inzet de Arbeidstijdenwet buiten werking gesteld en gelden er beperkingen op het gebied van arbeidsomstandigheden. Ook is het militairen verboden deel te nemen aan stakingen. Dit is een belangrijke inperking van de grondrechten van een militair. De verplichting voor de militair om de aan hem opgedragen taken te vervullen krijgt extra gewicht door de strafbaarstelling in het militair strafrecht. Zodra een militair wordt aangewezen om gedurende kortere of langere tijd een operationele missie in het buitenland te vervullen, is hij verplicht om aan deze oproep gehoor te geven. Wanneer een voor uitzending aangewezen militair niet verschijnt op het moment dat hij behoort te vertrekken naar het inzetgebied, maakt hij zich schuldig aan een strafbaar feit. Het is voor een militair niet mogelijk zich aan een oproep te onttrekken door een verzoek tot ontslag in te dienen.

Dit verzoek zal derhalve, en zeker wanneer operationele omstandigheden hiertoe noodzaken, worden afgewezen. De verplichting om aan opgedragen taken invulling te geven wordt op deze wijze door zowel strafrechtelijke als arbeidsrechtelijke instrumenten gewaarborgd. Er is geen enkele andere beroepsgroep in Nederland waarbij strafrechtelijke vervolging volgt bij het niet uitvoeren van de opgedragen taken.

Waardering van de militair
Defensie voert een personeels- en arbeidsvoorwaardenbeleid dat recht doet aan de beschreven unieke en bijzondere positie van de militair. Dit beleid kenmerkt zich naast opleiding en training door zorg en beloning.

Het personeelsbeleid moet militairen niet alleen zo goed mogelijk voorbereiden op werkelijke inzet, maar moet er ook voor zorgen dat indien de risico’s van deze inzet zich manifesteren, de gevolgen daarvan zo goed mogelijk worden ondervangen. Deze opvang is het meest kenbaar in de vorm van een zorgstelsel dat ter beschikking staat van de militair en zijn thuisfront. De uitvoering van operationele taken en de soms blijvende gevolgen daarvan verplichten tot bijzondere zorg voor de militair, de gewezen militair en diens naasten. Daarnaast worden de gevolgen van de inzet van de militair zo goed mogelijk opgevangen door het sociale zekerheidsstelsel en de specifieke aanvullingen hierop. 

Uit de beschrijving blijkt dat er voor de militair een reeks verplichtingen bestaat die sterk afwijken van wat maatschappelijk en arbeidsrechtelijk gebruikelijk is. Deze lopen uiteen van fysieke eisen tot beperkingen in de uitoefening van grondrechten. Het personeelsbeleid en het arbeidsvoorwaardenstelsel van Defensie weerspiegelen de bijzondere positie van de militair. Daarmee kan Defensie goed werkgeverschap vormgeven en worden de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen van de krijgsmacht onder alle omstandigheden gewaarborgd.

De pakketvergelijking
In het algemeen overleg over personeel van 16 april 2013 heb ik de Kamer gemeld dat als eerste zou worden gewerkt aan de beschrijving van de bijzondere positie van de militair en dat daarna eventuele vervolgstappen zouden worden bezien. Hoewel een pakketvergelijking een complexe aangelegenheid is, heb ik toen ook gezegd met een open houding over de vervolgstappen met de centrales te willen spreken. Eind oktober jl. zijn de onderhandelingen voor een nieuwe CAO voor Defensie begonnen. Defensie streeft naar de modernisering van het arbeidsvoorwaardenstelsel. De bijzondere positie van de militair blijft daarbij het uitgangspunt, zonder de ontwikkelingen in andere overheidssectoren te negeren.

Een robuust en duurzaam stelsel is onmiskenbaar in het belang van het defensiepersoneel. Naar mijn mening, en die van de centrales, is een pakketvergelijking op dit moment geen voorwaarde om tot vruchtbaar overleg te kunnen komen. Wij zullen daartoe dan ook geen initiatief nemen.

DE MINISTER VAN DEFENSIE

J.A. Hennis-Plasschaert 

(Bron)


maandag 8 december 2014

Marineschip Karel Doorman voor tweede keer naar West-Afrika

Na het succesvolle eerste goederentransport naar West-Afrika is het Joint Support Ship Karel Doorman afgelopen week teruggekeerd in Vlissingen. Daar wordt het schip opnieuw beladen met hulpgoederen voor de door ebola getroffen landen in de Golf van Guinee. De behoefte aan hulpgoederen voor de bestrijding van de epidemie is nog steeds groot; opnieuw zal de Karel Doorman nagenoeg volgeladen afvaren. Naast voertuigen, medische goederen en beschermende kleding voor hulpverleners neemt het schip ruim 1500 ton aan voedingsmiddelen mee voor het World Food Programme. Op 12 december a.s. vertrekt de Karel Doorman weer richting West-Afrika.

De Karel Doorman wordt deze week beladen met ruim 50 voertuigen, inclusief ambulances, terreinwagens en meer dan 40 containers met onder andere beschermende kleding voor hulpverleners, bedden voor patiënten en materiaal voor patiëntenzorg. Daarnaast worden ruim 1700 pallets met rijst ingeladen. De goederen zijn ter beschikking gesteld door het Verenigd Koninkrijk, België, Duitsland en Frankrijk. Ook hulporganisaties zoals UNICEF, het World Food Programme en de Samenwerkende Hulporganisaties hebben goederen aangemeld. De eerste bulk goederen wordt tussen 8 en 12 december in Vlissingen ingeladen; de overige goederen worden onderweg naar het missiegebied in La Rochelle (Frankrijk) en Gibraltar (Groot Brittannië) opgehaald.

De Karel Doorman tijdens het laden voor de eerste ebola-missie


De inzet van de Karel Doorman maakt deel uit van de bredere humanitaire inspanning van Nederland om hulp te bieden aan de door Ebola getroffen landen. Nederland heeft tot nu toe in totaal EUR 37,8 miljoen beschikbaar gesteld voor de bestrijding van de epidemie. Met dit bedrag zijn bijdragen gefinancierd aan onder andere de wereldgezondheidsorganisatie WHO, UNICEF en het Rode Kruis. Daarnaast heeft Nederland hulpgoederen aangekocht voor het eerste transport met de Karel Doorman.

Voor de missie ‘Humanitaire noodhulp ebola bestrijding’ varen 137 personen als vaste bemanning mee met de Karel Doorman. Daarnaast is een medisch team aan boord, dat bestaat uit de scheepsarts, een tandarts en negen verpleegkundigen met quarantainetraining. Voor het ontladen van materieel en de verkenningen van stranden is een landingsvaartuigendetachement mee aan boord, bestaande uit 23 mariniers, twee landingsvaartuigen en twee Fast Raiding Interception Special Forces Craft (FRISC’s). Voor de bescherming van de bemanning zijn 32 mariniers van het 13e Raiding Squadron uit Doorn mee.

Het Joint Support Schip Karel Doorman is specifiek gebouwd voor bevoorrading op zee, ter ondersteuning van maritieme eenheden, strategisch zeetransport, inclusief het in- en ontschepen van personeel en materieel in gebieden met beperkte havenfaciliteiten, en logistieke ondersteuning vanaf zee (seabasing), waarbij het schip dient als basis op zee voor het uitvoeren en ondersteunen van operaties op het land. De laad- en losmiddelen van de Karel Doorman bestaan uit een ‘roll on, roll off’-laadklep voor zware voertuigen, een laadstation voor landingsvaartuigen en een laadkraan. Met een lift kunnen zware ladingen binnen het schip verplaatst worden tussen het voertuigen- en het helikopterdek. De Karel Doorman is met zijn 204,7 meter en een waterverplaatsing van 27.800 ton het grootste schip van de Koninklijke Marine.

(ministerie van Defensie, 8 december 2014)

vrijdag 5 december 2014

Weblogbericht CDS: leiderschap en kameraadschap

Generaal Tom Middendorp

04-12-2014

Met een ferme klap op de schouder heeft de koning donderdag majoor Gijs Tuinman onderscheiden met de hoogste dapperheidsonderscheiding die ons land kent; de Militaire Willems-Orde. Met de benoeming van majoor Marco Kroon in 2009 hebben we er een nieuwe Ridder bij! Een geweldige erkenning voor uitzonderlijke daden.

Kapitein Gijs Tuinman in Uruzgan

In 2006 werd majoor Tuinman al onderscheiden met de Bronzen Leeuw. Nu wordt hij geroemd voor 5 uitzonderlijke acties bij een latere inzet waarbij hij voorop ging in de strijd. Zo nodig met gevaar voor eigen leven. Zijn optreden op 6 september in 2009 is exemplarisch. Op die dag leidde majoor Tuinman commando's en mariniers in de Afghaanse provincie Uruzgan en coördineerde hij de actie om een zwaar gewonde militair - korporaal Kevin van de Rijdt - te redden.

Onder vuur
Majoor Tuinman wilde Kevin niet achterlaten, maar wilde ook zijn team geen onnodig risico laten lopen. Hij en zijn mannen werden van 3 kanten onder vuur genomen door een overmacht van de Taliban. Tuinman behoudt het overzicht en organiseert in korte tijd een reddingsactie, waarbij zijn mannen met gevaar voor eigen leven hun gewonde kameraad halen.

Korporaal Kevin van de Rijdt

Alles aan gedaan
Het was een zwarte dag, want ondanks de dappere reddingspogingen overleefde Kevin de gevechtsactie niet. Zijn maten hebben hem echter niet in de steek gelaten. Onder levensbedreigende omstandigheden hebben zij er alles aan gedaan om Kevin te redden. Dat toont niet alleen leiderschap van majoor Tuinman, maar ook kameraadschap. Het toont een onvoorwaardelijk vertrouwen in elkaar!

Majoor Tuinman zei daar later zelf over: "Niemand stelt achteraf de vraag: was dit de moeite waard? Iedereen doet het, omdat je het rotsvaste vertrouwen hebt dat de ander het ook voor jou zou doen”.

Never leave a man behind
Zijn uitspraak is kenmerkend voor militairen. Opkomen voor anderen die hulp nodig hebben; dat geldt voor de missies waar militairen voor worden ingezet, maar zeker ook voor onze collega’s met wie we die missies uitvoeren. ‘Never leave a man behind’, is daarbij een leidend motto. Je laat je maten niet in de steek. Je blijft doorgaan.

Daarom zie ik de toekenning van de Militaire Willems-Orde ook als een erkenning voor al die andere Nederlandse militairen die onder extreme en gevaarlijke omstandigheden opereren. Ook zij zetten zich met gevaar voor eigen leven, en met hart en ziel in voor vrede en vrijheid.

Veiligheid en welvaart
En dat doen militairen in Nederland, maar vooral ook wereldwijd. Want in veel landen worden burgers nog niet beschermd door hun regering. Piraterij, gijzelingen, terrorisme, geweldsuitbarstingen - zelfs onthoofdingen - zijn aan de orde van de dag. Daar moet je iets aan doen. Onze veiligheid en welvaart zijn nou eenmaal afhankelijk van stabiliteit in andere landen.

Dáárom stuurt de regering militairen op missie. Dáárom wagen wij ons leven. Dáárom gaan wij door het vuur voor elkaar. Een dag als vandaag doet ons dat weer ten volle beseffen.

Generaal Tom Middendorp
Commandant der Strijdkrachten
December 2014

Zie ook: Majoor Gijs Tuinman benoemd tot Ridder Militaire Willems-Orde

donderdag 4 december 2014

Majoor Gijs Tuinman benoemd tot Ridder Militaire Willems-Orde



Majoor Gijs Tuinman is vandaag onderscheiden voor zijn daden in 2009 als commandant Meervoudig Ploegoptreden van Task Force 55 in Uruzgan. Hij werd voor dat optreden door koning Willem-Alexander tot Ridder Militaire Willems-Orde geslagen, de hoogste dapperheidsonderscheiding. Bij de ceremonie op het Binnenhof in Den Haag waren ook koningin Máxima, Prinses Beatrix, premier Mark Rutte en minister Jeanine Hennis-Plasschaert aanwezig.

Rol Tuinman
Tuinman in Uruzgan
Wie Tuinman's rol in Afghanistan in ogenschouw neemt, kan niet anders concluderen dan dat het niet één aspect is wat hem een bijzonder leider en mens maakt. Het is de specifieke combinatie van 3 bijzondere kwaliteiten die hem de Willems-Orde oplevert: moed, beleid en trouw.

Twee voorbeelden van Tuinman's optreden: begin september 2009 weet hij vechtend vanuit een hinderlaag met beleid een reddingsactie aan te sturen. In december bewijst hij tactisch vernieuwend te zijn door 3 Nederlandse Cougar-transporthelikopters in te zetten bij de zoektocht naar Taliban-strijders.

Het is niet de eerste keer dat Tuinman opvalt. Vanwege zijn excellente leiderschap, grondige voorbereiding, doortastende en dappere optreden tijdens Task Force Viper in 2006 ontving hij de Bronzen Leeuw, de op één na hoogste dapperheidsonderscheiding. Tuinman diende in totaal 4 keer in Afghanistan.

Task Force 55
Task Force 55 kenmerkte zich door de vele gevechtscontacten tijdens de vaak risicovolle operaties die meerdere dagen duurden, met intensieve inzet van helikopters. De militairen moesten zich tussen augustus en december 2009 in onherbergzaam gebied vaak letterlijk een weg voorwaarts vechten. De ene keer kwam de tegenstand uit grotten en loopgraven. De andere keer van snipers op bergtoppen. TF55 verplaatste zich bovendien onder voortdurende dreiging van geïmproviseerde explosieven.

Tuinman met sniper rifle in Uruzgan

Uitzonderlijke daden
Hennis roemde voorafgaand aan de ceremonie het 'excellente leiderschap' van toen nog kapitein Tuinman. Ze noemde hem de drijvende kracht achter het meervoudig ploegoptreden van Task Force 55, rotatie 2. "Niet zelden werden de militairen geconfronteerd met een overmacht aan strijders, waardoor ze voortdurend grote risico’s liepen. En dan draait het om blindelings vertrouwen. In elkaar en in de commandant. Dat vertrouwen was er! Het esprit-de-corps vormde een ijzersterk fundament voor de uitzonderlijke prestaties van majoor Tuinman en de special forces van Task Force 55 rotatie 2. Zij gingen voor elkaar door het vuur. Letterlijk en figuurlijk. Vertrouwen is dan ook dé basis. Alleen dan kan een militair excelleren en boven zichzelf uitstijgen."

Een unieke foto: Nederlandse special forces bijeen... Niet eerder gepubliceerd

Ceremonie
Bij de ceremonie vanochtend trad Tuinman uit de rijen van het Korps Commandotroepen, marcheerde naar koning Willem-Alexander en meldde zich. "Ik zweer mij als een getrouw en wakker ridder te zullen gedragen, mijn leven altoos te zullen veil hebben voor Koning en Vaderland en door al mijn vermogen mij steeds trachten waardig te maken de onderscheiding, mij door de koning toegestaan." Met het onderschrijven van deze woorden legde hij de eed af ten overstaan van de Koning, waarna die hem de ridderslag (accolade) toebracht.

Na het Wilhelmus maakte majoor Tuinman zijn opwachting bij de overige twee Ridders Militaire Willems-Orde en ontving ook van hen de traditionele accolade. Daarna namen alle Ridders Militaire Willems-Orde voor het aansluitende defilé hun positie in naast koning Willem-Alexander.

Ook een unieke foto: drie Ridders MWO: de majoors Kenneth Mayhew (97),
Marco Kroon, en Gijs Tuinman. Foto:ANP

Speciaal voor de bijzondere ceremonie was op het Binnenhof een grote tribune geplaatst. Deze bood plaats aan de twee Ridders Militaire Willems-Orde, hoogwaardigheidsbekleders en Tuinman's collega’s van Task Force 55. Zowel afvaardigingen van de Nederlandse als de buitenlandse eenheden die de Militaire Willems-Orde ontvingen, stonden opgesteld.


Persoonlijke informatie over majoor Gijs Tuinman

Majoor Gijs Tuinman wordt op 15 november 1979 geboren in Heerlen. De geboren en getogen Limburger haalt in 1998 zijn vwo-diploma. In datzelfde jaar start zijn militaire loopbaan aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda. Tuinman volgt de lange officiersopleiding en wordt in augustus 2001 toegelaten tot de Elementaire Commando-opleiding. Na het behalen van de felbegeerde groene baret volgt de Voortgezette Commando-opleiding.


Vanaf augustus 2002 vervult hij diverse leidinggevende startfuncties bij het Korps Commandotroepen. Eerst als ploegcommandant en later als pelotonscommandant bij 104 Commandotroepencompagnie. Van 2003 tot 2004 is hij even terug op de KMA voor een bachelor Militaire Bedrijfskunde. In die periode wordt hij in het kader van de International Security Assistance Force (ISAF) uitgezonden naar Kabul.

Bronzen Leeuw 
In 2005 volgt zijn tweede uitzending naar Afghanistan. Deze keer als Joint Terminal Attack Controller (JTAC) onder de vlag van Operation Enduring Freedom. Als JTAC stuurt hij vanaf een vooruitgeschoven positie gevechtsvliegtuigen, helikopters en bewapende UAV’s aan. Ook leidt hij een Special Operations-team. Nog geen jaar later dient hij voor de derde keer in Afghanistan, ditmaal als pelotonscommandant en JTAC. Voor bijzonder moedig en beleidvolle daden tijdens deze uitzending wordt hij onderscheiden met de Bronzen Leeuw, de op één na hoogste dapperheidsonderscheiding.

Na terugkomst blijft hij enkele jaren bij 104 Commandotroepencompagnie en wordt achtereenvolgens commandant Meervoudig Ploegoptreden en plaatsvervangend compagniescommandant. In die laatste functie is hij verantwoordelijk voor de opleiding en training van 80 tot 100 operators en heeft hij een centrale rol in de advisering en uitvoering van full spectrum Speciale Operaties.

Missies naar Mauritanië en Afghanistan
Tussendoor volgt een missie naar Mauritanië. In het West-Afrikaanse land leidt hij een Military Assistance-missie. Deze tweede hoofdtaak van het Korps Commandotroepen omvat onder meer het opleiden en trainen van buitenlandse veiligheidstroepen. De missie is gericht op de capaciteitsopbouw van het veiligheidsapparaat van Mauritanië. In 2009 vertrekt Tuinman met zijn organieke eenheid wederom naar Afghanistan. Nu als commandant Meervoudig Ploegoptreden met Task Force 55. In deze rol geeft hij leiding aan een gecombineerde taakgroep van 40 tot 300 militairen. Daarnaast houdt hij zich bezig met het opleiden en trainen van Afghaanse veiligheidsdiensten.

Master bestuurskunde
Tijdens de vele internationale missies werkt Tuinman vaak samen met andere departementen waardoor de interesse in bestuurlijke problematiek groeit. Bij terugkomst uit Afghanistan leidt dit dan ook tot een inschrijving voor een master Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden. Daarnaast start Tuinman in 2010 met een adviesfunctie bij het Interservice Kenniscentrum Speciale Operaties. Hier draagt hij zijn kennis en ervaring over op collega-commando’s en ontwikkelt beleid op het gebied van Speciale Operaties.

In februari 2012 gaat hij met eervol ontslag vanwege een baan als senior consultant Beleid & Bestuur bij Deloitte Consulting B.V. Eind 2013 keert Tuinman als majoor terug bij Defensie. In zijn huidige functie is hij werkzaam als stafofficier bij de afdeling Bestuursondersteuning van het Commando Landstrijdkrachten in Utrecht.

Tuinman is getrouwd en heeft 3 kinderen.

(ministerie van Defensie, 4 december 2014)

De lijst van acties waarvoor Tuinman is onderscheiden

Toespraak Koning Willem-Alexander

Toespraak minister Hennis-Plasschaert

Video: de volledige uitzending van de ceremonie op 4 december 2014

Special forces in Mali vinden raketten

De Nederlandse Special Operations Land Task Group (SOLTG) vond afgelopen dinsdag tijdens een patrouille in het noorden van Mali illegale wapens: vijf raketten van 122 mm. Het is voor het eerst dat zij wapens traceren.

De afgelopen weken hield de VN het gebied ten noorden van Gao in de gaten. Verschillende groeperingen verdedigen hun belangen in deze economisch belangrijke regio en concentreren hier hun militaire middelen. Een daarvan is de Coordination Group, een samenwerkingsverband van drie bewegingen die een onafhankelijk Azawad in het noordoosten van Mali willen.

Samenwerking
Er was een aantal verdachte locaties geïdentificeerd door de Nederlandse troepen. De commandant van de SOLTG op de grond vroeg om gedetailleerde luchtfoto’s van een van de verdachte locaties.

Een Apache-gevechtshelikopter die toevallig over het gebied vloog, omdat het een medische Chinook transporthelikopter begeleidde van Kidal naar Gao, speurde de omgeving af naar verdachte groepen en illegale wapens. Analisten bekeken de gemaakte beelden en een van hen zag de raketten. Dit was voldoende voor de commandant op de grond om zijn patrouille aan te passen en poolshoogte te nemen.

Op de locatie werd de SOLTG , met een Apache in de lucht, opgevangen door de aanwezigen. Aanvankelijk probeerden ze de militairen tegen te houden. Dit weerhield de Nederlanders er niet van om toch een kijkje te nemen op de door de Apache aangewezen locatie en men stuitte op de 5 raketten.



VN
Het VN-hoofdkwartier besloot tot inbeslagname van de raketten. De Coordination Group droeg uiteindelijk de raketten over aan de special forces. Die vervoerden de projectielen naar Camp Castor in Gao.

Generaal Kazura
De Nederlandse special forces en het helikopterdetachement rapporteren direct aan Force Commander generaal Kazura. Die bedankte donderdagmorgen 'zijn' Nederlandse troepen in Gao toen hij voor zijn afscheid het kamp bezocht.

(ministerie van Defensie, 4 december 2014)

woensdag 3 december 2014

NATO foreign ministers on the Readiness Action Plan

Statement of Foreign Ministers on the Readiness Action Plan

02 Dec. 2014

Allied Foreign Ministers met to review implementation of the Readiness Action Plan. This has been the first high-level political meeting after the Wales Summit. We welcome progress achieved in delivering on the decisions taken by our Heads of State and Government.

The Readiness Action Plan agreed by Heads of State and Government at the Wales Summit is a response to the changed and broader security environment in and near Europe. It responds to the challenges posed by Russia and their strategic implications. It also responds to the risks and threats emanating from our southern neighbourhood, the Middle East and North Africa. Its implementation will significantly enhance NATO’s readiness and responsiveness and will contribute to ensuring that NATO forces remain ready and able to respond swiftly and firmly to current and future challenges to the Alliance. It will strengthen both NATO’s collective defence and crisis management capability.

Implementation of the Plan is well underway. Today, we reiterate the commitment of our nations to ensuring that NATO remains a strong, ready, robust and responsive Alliance. There is already an increased presence of NATO maritime, land and air forces and meaningful military activity in the eastern part of Alliance territory. All Allies are contributing to this defensive effort and they will continuously rotate air, maritime and land forces in the region and conduct additional exercises, 28 for 28, through 2015. This provides the fundamental baseline requirement for assurance and deterrence. These forces are effectively responding to increased Russian military activity, including through monitoring Russian military flights and maintaining the integrity and safety of our airspace.

At the same time, we are enhancing the NATO Response Force’s capabilities, including through the development of a new Very High Readiness Joint Task Force, the VJTF. We welcome the establishment of an interim VJTF coordinated by SACEUR with forces predominantly from Germany, Norway and the Netherlands, available to the Alliance early in 2015.

Work on the other measures envisaged in the Readiness Action Plan is advancing rapidly, including on the establishment of an appropriate multinational command and control presence on the territories of the Eastern Allies. NATO Defence Ministers will further assess progress and take decisions, when they meet in February 2015, on enhancing the Alliance’s readiness and responsiveness as part of the adaptation of NATO to the changed security environment, in line with the decisions taken at the Wales Summit.

(NATO)

dinsdag 2 december 2014

Zr.Ms. Amsterdam uit dienst gesteld

Na 19 jaar trouwe dienst wordt het bevoorradingsschip Zr.Ms. Amsterdam op donderdag 4 december in thuishaven Den Helder met militaire ceremonie uit dienst gesteld. Aansluitend aan deze ceremonie draagt defensieminister Jeanine Hennis-Plasschaert het schip over aan Peru. Het schip wordt direct daarna door de Peruaanse minister van Defensie Peter Cateriano Bellido in dienst gesteld als BNP Tacna.

Zr.Ms. Amsterdam heeft sinds haar indienststelling op 2 september 1995 wereldwijd 2.000 keer Nederlandse en internationale eenheden voorzien van brandstof, water, reserveonderdelen, voeding, munitie en andere goederen. Vele van deze bevoorradingen waren zogenaamde multi-ship-bevoorradingen, waarbij tegelijkertijd over beide zijden van het schip eenheden werden bevoorraad.

Naast haar primaire taak als bevoorradingsschip heeft Zr.Ms. Amsterdam meerdere malen aan missies deelgenomen. Zo deed het schip in 2006-2007 mee aan operatie Enduring Freedom in het kader van de internationale strijd tegen terrorisme in de Arabische Golf. In 2010-2011 nam het schip deel aan antipiraterijoperaties in de Golf van Aden en het Somalisch bassin. In die periode onderschepte het schip 44 piraten, ontzette de Amsterdam het gekaapte zeiljacht Choizil en begeleidde het meerdere koopvaardijschepen. Ook voorzag het bevoorradingsschip ander marineschepen van 3.000.000 liter dieselolie en 500.000 liter helikopterbrandstof. Zr.Ms. Amsterdam startte de antipiraterijmissie in EU-verband en eindigde deze onder NAVO-vlag.

Zr.Ms. Amsterdam


Tijdens de terugreis naar Nederland werd de koers van de Amsterdam opnieuw verlegd. Op verzoek van de Franse regering stoomde het schip op naar de Ivoorkust om de Franse helikoptercarrier Tonnerre te bevoorraden en om ondersteuning te bieden bij het evacueren van burgers. Ook in het Caribisch Gebied heeft Zr.Ms. Amsterdam meerdere keren haar veelzijdigheid bewezen. Zowel in 2009, 2012 als 2013 werd het schip ingezet als stationsschip in het Caribisch Gebied. Alleen in 2013 onderschepte het schip maar liefst 3.600 kilo drugs.

Over het schip
Zr.Ms. Amsterdam (A 836) is een zogenoemd ‘Fast Combat Support Ship’. Het schip kan eigen vlooteenheden en die van bondgenoten op volle zee voorzien van brandstof, smeermiddelen, levensmiddelen, kleding, munitie en reserveonderdelen. Het schip heeft de capaciteit om 6.700 ton dieselolie, 1.660 ton vliegtuigbrandstof en 500 ton goederen te vervoeren. Hr.Ms. Amsterdam is 166 meter lang, 22 meter breed en heeft een diepgang van 8 meter. Het schip wordt voortgestuwd door twee MAN/Bazan dieselmotoren en bereikt hiermee een snelheid van 21 knopen. Qua bewapening beschikt het schip over .50 mitrailleurs, de Goalkeeper 30 mm snelvuurkanon tegen luchtdoelen op zeer korte afstand, een radar interceptiesysteem en ‘chaff’ voor radarmisleiding.

(ministerie van Defensie, 2 december 2014)

dinsdag 25 november 2014

Speech by Prime Minister Mark Rutte at the NATO Parliamentary Assembly Annual Session

Speech by Prime Minister Mark Rutte at the NATO Parliamentary Assembly Annual Session, The Hague, 24 November 2014.

Ladies and gentlemen,

It is an honour to speak to you here in my home city at the 60th Annual Session of the NATO Parliamentary Assembly. I hope that over the past few days we’ve shown how much we appreciate your coming to our country.

I would like to extend a special welcome to Secretary-General Jens Stoltenberg. Jens, I know you as someone who works hard to build support and get results. You have the ability to strike a balance between consultation and action. So you’re the right man for the job and I look forward to working with you.

Being NATO Secretary-General is, of course, a magnificent job. Even so, the first person to hold the post, Lord Hastings Ismay, had to be talked into accepting it in 1952 by none other than Winston Churchill. As a military man, Ismay was concerned that there would be too much red tape and too little action. But Churchill won him over by saying – and I quote – ‘…that NATO provided the best, if not the only, hope of peace in our time’.

And that’s exactly what NATO has been since it began 65 years ago: our best hope for peace and security. That’s still true today, especially now that Europe is faced with an arc of instability that is much wider than we once thought. Many people are talking of a new reality, of a new north-south divide, even of a new cold war.

And while I don’t think it wise in today’s multipolar world to draw simple historical parallels, one thing is certain: things are happening fast on the eastern and southern edges of NATO’s European territory.  And the changes in geopolitical relations will last for a long time to come.

Think back to last year. Who could have imagined Russia’s aggression in Ukraine? Or such violent Islamic fundamentalism right on NATO’s doorstep? Almost every day, we are confronted with the fact that we cannot take peace and security for granted. The way we live − in democracies governed by the rule of law − is at stake.

NATO has made a substantial contribution to peace, security and prosperity in Europe. For 65 years, it has been a key defender of the norms and values we cherish as Western allies. Outside its own territory, too. Because if we want to protect our freedoms and civil rights we have to go beyond our own borders.

We have to join forces globally, by helping to maintain the international legal order. That’s in our own interests too, of course. By exporting stability, we limit the chances of importing instability. And NATO has a role to play here – along with the UN, the OSCE, the EU and other international organisations. Because global threats demand a global response.

I’m glad that NATO has responded appropriately to Russia’s aggression towards Ukraine and the recent developments in North Africa and the Middle East. For the Netherlands, NATO’s added value is not in question. Quite the opposite. We’ve seen recently, once again, how transatlantic cooperation provides the security guarantees that Europe needs to make it a relatively stable continent. How would countries like Poland and the Baltic States have felt in recent months without that collective security umbrella? Defending NATO’s territory is still the mainstay of our alliance. So it’s good that we re-affirmed this principle in a joint declaration at the recent summit in Wales.

The Netherlands will of course continue its active contribution to NATO’s efforts. That applies not only to Operation Resolute Support in Afghanistan and the immediate assurance measures we decided on earlier this year. It also applies to strategic decisions for the longer term, like investing in cyber security and ballistic missile defence, agreeing on the Readiness Action Plan, and setting up the Very High Readiness Joint Task Force.

Our priorities for the months ahead are clear. It’s also clear that these activities will cost a lot of money. More than is now available, in fact. So it’s good that we decided in Wales to boost our defence spending over the next ten years.

This is necessary, but it imposes a duty on us. A duty to show our taxpayers that their money is being spent smartly and effectively. Not only when it comes to national defence budgets, but NATO’s budget too. NATO is already working to make its financial affairs more transparent. And I sincerely hope that the 28 member countries can make further agreements on this in the future. After all, transparency and public support go hand in hand.

Ladies and gentlemen, as ‘our best hope for peace’, NATO deserves that support. So let’s continue to build on that together. Let’s continue to build on our broad transatlantic security agenda and make ourselves resilient to the threats of today, tomorrow and beyond.

Thank you.

(Source)

maandag 24 november 2014

NATO SG: "Time has come to stop defence cuts"

Keynote address

by NATO Secretary General Jens Stoltenberg at the 60th Plenary Session of the NATO Parliamentary Assembly in The Hague

24 Nov. 2014Mr. President,

Distinguished members of parliament,

Ladies and Gentlemen,

Thank you for that very kind welcome.  It is a pleasure to be here at the NATO Parliamentary Assembly.  For more than 20 years, I was elected to serve my constituents as a proud member of the Norwegian Parliament until I became Secretary General of NATO.

That experience taught me the true value of Parliaments.  To hold governments to account.  Ensure that tax payers’ money is well  spent.  And that the views of the people  are heard.  

This is my first opportunity to speak with you.  But it will not be my last.  I intend to meet with you regularly.  To consult with you and seek your ideas. This is important to me.

Today, NATO needs your support more than ever.

We are working hard to turn the decisions we took at the Wales Summit into reality.

On my first day in office, I outlined my three priorities.

To keep NATO strong as a political and a military Alliance.

To work with our partners to bring more stability to our neighbourhood.

And  to keep the bond between Europe and North America rock-solid.

Each of these priorities requires financial resources, underpinned by political will.

But without them, there can be no security. And without security there can be little else.  No safety.  No prosperity.  No freedom.

The link you provide to our parliaments and our citizens is vital for NATO.  This is why today I would like to discuss with you core issue: keeping the defence pledge that we made at the Wales Summit.  

With the end of the Cold War, the world changed. And defence budgets were cut.  As people – rightly – demanded a peace dividend.  With no imminent territorial threat, this made sense.  Later, with the financial crisis, the cuts became even deeper.  

We have gone from standing armies to smaller, deployable forces.  From a NATO command structure of 22,000 to less than 9,000.  And from over 33,000 tanks, to less than 7,000.

We have also postponed new investments. Reduced our exercises. And cut back on the maintenance of equipment.

I’m not arguing that we need to return to where we were. And have exactly the same forces, capabilities and structures.

But  once more, our world has changed.

To our East, Russia is trying to replace the rule of law with the rule of force.

To our South, we also see the terrible human cost of conflict. We see violence and extremism across North Africa and the Middle East.  And we continue to face many other challenges – from missile proliferation to cyber attacks.

We must face up to these changes.  We must have more and better equipped armed forces.  We must have the right balance of forces and capabilities.

Let me be clear. This is not just an exercise in accountancy. The stakes are high. The  threats are real.

So we must redouble our efforts to resource our Alliance.

The Readiness Action Plan we adopted at the Wales Summit is the most significant strengthening of our collective defence.  It will help us deal with threats from wherever they come.

From the east or the south.

So it is vital that we implement the plan on time and in full.

A key part of it is the new ‘Spearhead Force’.  A very high readiness force able to react quickly.  With a command and control presence in the Eastern part of our Alliance.    And a demanding new exercise programme.   So we can have the right forces, in the right place, at the right time.

At Wales, we also decided to launch a new mission in Afghanistan. To train, advise and assist the Afghan Security Forces from January.

And we also decided to increase our support for  our partners, such as Iraq, to build their own defence capacity if they request it.  And project stability in our neighbourhood.

All these efforts  must  be properly resourced.

And our military needs long term investment and political support.  For readiness comes at a cost.

If we look around the world, while NATO has cut defence spending, others have rapidly increased it.  Over the last 5 years, Russia increased its spending by fifty percent.   And it plans further increases.

At the same time, total NATO defence spending fell by twenty percent.  And some nations are cutting further.

In more peaceful times, it was right to reduce defence spending.   But we do not live in peaceful times. So it is right to stop the cuts and to increase investment in our defence.

This is not  just about  NATO in comparison to the rest of the world.  It is also about the balance within NATO. And within Europe.

All Allies are expected to shoulder their fair share of the burden. In terms of spending, in terms of capabilities, and in terms of contributing to our operations.

The GDP of the United States and that of Europe is almost exactly the same.  Yet the United States spends more than twice as much on defence than all the other Allies combined. Providing over two thirds of total defence spending by NATO Allies.

For all these reasons, at our Wales Summit, we agreed to invest in our collective defence.  And to have a more balanced sharing of costs and responsibilities.  We made a joint pledge:

To stop the cuts

To increase spending in real terms as our economies improve

To aim to spend 2% of GDP on defence within a decade

To spend better

And to deliver the capabilities we need.

We also agreed that progress will be reviewed annually. We will start at the meeting of defence ministers in June. And we will also place it on the agenda of future summits.

By the Warsaw Summit in 2016, we must show progress.  And a way forward to further improvement in the years ahead.  So we need to make the best of the time we have.

I know that increasing defence spending is not easy.   But it is possible. Step by step. And every step counts. Starting now.

The United States, the United Kingdom, Greece and Estonia are already meeting the 2 % guideline.  And other Allies have outlined their own roadmap to get there.  

Of course, this is not just about how much money we spend on defence. It’s also about what we spend that money on.  And how we spend it.

At Wales, we committed to spending 20% of defence budgets on new equipment, including research and development, within a decade.

We have identified specific areas where we need to improve our capabilities.  Such as ballistic missile defence, training and exercises, and fully equipping our land forces.

We must make progress in all of these areas.  To ensure that our forces remain strong and able to deploy at short notice.

NATO can really add value when it comes to how defence budgets are spent   By helping Allies to align their priorities, to plan together, pool their resources, and get the most for tax-payers money.

There are many examples of how we’re doing just this.

For example, the new system of drones and other capabilities that make up the Alliance Ground Surveillance system.  Operated and maintained by NATO.  Giving our commanders a comprehensive picture of the situation on the ground.

Or the Framework Nations Concept agreed at Wales.  Where groups of European Allies work together to develop particular forces or capabilities, guided by a lead nation.

And here in the Netherlands, we are in a country that is a prime example of regional cooperation.   Dutch armed forces cooperate closely with their counterparts in Belgium, Luxemburg, Germany and the United Kingdom. Naval forces combine with Belgian naval forces under a single Admiral.

Allies gain a great deal from Smart Defence and other types of multinational cooperation.  Getting the most out of every dollar, euro and pound.

But this is not a substitute for more resources. We cannot do more with less indefinitely.  And defence cannot take an excessive share of the austerity burden.

We must be clear with our publics about why we need to increase defence investment.  And we must continue our efforts towards greater transparency.

When it comes to NATO’s own budget, Allies maintain full control over how much and how effectively tax-payers’ money is spent in the interest of our shared security. The budget is rigorously audited by an independent team of auditors. And this independent board regularly reports to the North Atlantic Council.

Allies review all reports. And all unclassified reports are now published on the NATO website. I also intend to continue publishing an annual report on everything that NATO does, including defence spending.  

Ladies and gentlemen,

The time has come to stop defence cuts. We must invest more in defence and spend our money better. And you, the parliamentarians, play a vital role in fulfilling the defence pledge we made at the Wales Summit.

This is first time that heads of state and government have made such a pledge.  And it is a pledge that we must honour.

Defence investment in times of austerity calls for hard choices at home. In every government. And in every parliament.

It is my responsibility to work with you to implement what was decided. And I am personally committed to this.

We all need to work hard. And we will all be judged on the progress we make.

So I need you to make the case at home. To speak up for defence.  To increase the momentum for more defence spending. To reach out across the political spectrum.  And to persuade your constituents of the value of defence investment.

If we fulfil the Defence Pledge that we made at Wales, we will keep ourselves safe.  And, working with others, we will help to keep peace around the world.

So we have much to do together.   And I thank you for your support.

Thank you.

(Source) (audio)

woensdag 19 november 2014

Archiefonderzoek treinkaping De Punt aangeboden aan Tweede Kamer

In het archiefonderzoek naar de beëindiging van de treinkaping bij De Punt in 1977 zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat het besluit tot ingrijpen destijds onzorgvuldig, onvolledig of onjuist is geweest. Het optreden berustte op een toereikende wettelijke grondslag. Het bevoegd gezag en de politieke ambtsdragers waren zich ten volle bewust van de details van het bevrijdingsplan en de risico’s voor de gegijzelden, de mariniers en de gijzelnemers. Het doel van het plan was de bevrijding en bescherming van de gegijzelde passagiers in de trein. De consequentie dat waarschijnlijk alle gijzelnemers zouden omkomen, werd aanvaard. Het uitgeoefende geweld door de precisieschutters en de mariniers viel binnen de grenzen van de geweldstoepassing die door het bevoegd gezag was voorzien en aanvaard.

Dat staat in het verslag van het archiefonderzoek naar de beëindiging van de gijzeling bij De Punt en de daarmee samenhangende gijzeling van een lagere school in Bovensmilde. Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en minister Hennis van Defensie hebben het verslag vandaag naar de Tweede Kamer gestuurd. De actie om de gegijzelden in de trein te bevrijden, kostte het leven aan zes gijzelnemers en twee gegijzelden. 49 gegijzelden werden bevrijd. Drie gijzelnemers werden aangehouden. Zes gegijzelden, twee mariniers en een gijzelnemer raakten gewond. In het verslag gaat het kabinet voor het eerst uitgebreid in op de operationele aspecten van de beëindiging van de gijzelingen. Het schetst een samenhangend beeld van de gebeurtenissen bij de beëindiging van de gijzeling en de context waarin deze gebeurtenissen moeten worden geplaatst. Voor het onderzoek zijn de archieven van alle betrokken diensten geraadpleegd.

Het onderzoek beschrijft de complexe afwegingen die de ministers 37 jaar geleden moesten maken. Om geweld te vermijden, was het beleid van het kabinet aanvankelijk gericht op het ‘murw’ maken van de gijzelnemers. Gedurende de gijzeling – die in totaal 20 dagen duurde - maakte het kabinet zich in toenemende mate zorgen over de gezondheid van de gegijzelden. Ook was er in de laatste dagen van de gijzeling volgens het kabinet sprake van een verharding in de opstelling van de gijzelnemers. Uit het onderzoek blijkt dat alle aspecten van het uiteindelijke bevrijdingsplan zorgvuldig zijn afgewogen. Alternatieven om de gijzeling op een minder gewelddadige wijze te beëindigen, zijn door het kabinet onbruikbaar bevonden. Het onderzoek heeft geen nieuwe informatie aan het licht gebracht die niet toen al bij de besluitvormers bekend was en door hen is meegewogen.

In het onderzoeksverslag staat een gedetailleerde reconstructie van de bevrijdingsactie. Uit observaties en verklaringen van vrijgelaten passagiers was duidelijk geworden dat de gegijzelden en gijzelnemers zich in verschillende delen van de trein ophielden. In de vroege ochtend van 11 juni 1977 openen de precisieschutters het vuur op de compartimenten van de trein waarin de gijzelnemers zich bevinden. De intensieve beschieting in combinatie met laag overvliegende straaljagers moet voorkomen dat zij zich onder de gegijzelden mengen. Ook biedt de beschieting dekking aan de mariniers die door het open terrein de trein naderen. Nadat het vuren door de precisieschutters is gestopt, dringen de mariniers via vijf portalen de trein binnen. De mariniers hebben de instructie dat ze niet mogen vuren op gijzelnemers die zich duidelijk waarneembaar overgeven. Binnen drie minuten bevrijden de mariniers de passagiers en wordt de trein veilig gesteld.

Bij de bevrijdingsactie komen twee gegijzelde passagiers om het leven. Eén passagier slaapt die nacht op een plek waar eerder een gijzelnemer de wacht hield. Zij wordt dodelijk getroffen door het vuur van de precisieschutters. De andere passagier komt om door vuur van de mariniers tijdens de schotenwisseling tussen de mariniers en een gijzelnemer. Uit nieuw onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat drie gijzelnemers het meest waarschijnlijk zijn gedood door het vuur van de precisieschutters. Van één gijzelnemer staat vast dat zij dodelijk werd getroffen door het vuur van de mariniers in de trein. Een andere gijzelnemer werd dodelijk getroffen door een projectiel dat kan zijn afgevuurd door de precisieschutters of door de mariniers van binnen of van buiten de trein. Van één gijzelnemer kan niet worden vastgesteld of hij dodelijk getroffen werd door het vuur van de precisieschutters of door het vuur van de mariniers in de trein. Voor de gijzelnemers die zijn gedood geldt dat het toegepaste geweld rechtsreeks voortvloeide uit de opdracht aan de precisieschutters om op aangewezen delen van de trein te schieten en de opdracht aan de mariniers om de gegijzelden te bevrijden. Voor de omgekomen gijzelnemers zijn geen aanwijzingen gevonden dat zij zich duidelijk waarneembaar hebben overgegeven. Twee gijzelnemers gaven zich over en één gijzelnemer werd na een schotenwisseling overmeesterd.

Het verslag beschrijft de politieke verantwoording die is afgelegd in 1977. Het archiefonderzoek bevestigt op vrijwel alle punten hetgeen het kabinet in 1977 in de Tweede Kamer heeft verklaard en in het kabinetsverslag heeft geschreven. Eén mededeling komt niet overeen met de bevindingen van het onderzoek. Dit is de mededeling dat er in de trein niet is geschoten op gijzelnemers die zich niet met een vuurwapen verzetten. Bij de gijzelnemers in de kop van de trein zijn wel wapens aangetroffen, maar er zijn geen aanwijzingen gevonden dat zij zich daarmee hebben verzet. Bij de vrouwelijke gijzelnemer op wie is geschoten is naderhand geen wapen aangetroffen.

In het archiefonderzoek wordt ook nader ingegaan op een interne nota van het ministerie van Justitie van 1 maart 1978 over de sectierapporten van de overleden gijzelnemers. In 2013 werd in de media bericht dat die nota zou vermelden dat de gijzelnemers door 144 kogels zijn getroffen. De nota heeft echter geen betrekking op het aantal kogels maar op het aantal uitwendige verwondingen. Volgens het NFI is het niet mogelijk om uit de autopsierapporten af te leiden door hoeveel kogels de gijzelnemers zijn getroffen.

Onderzoeksrapport: Beëindiging van de gijzeling bij De Punt in 1977

(Rijksoverheid, 19 november 2014)

maandag 10 november 2014

Beantwoording Kamervragen over schoonmaakmiddel PX-10

Antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Eijsink en Kerstens (beiden PvdA) aan de minister van Defensie over het gebruik van PX-10 door Defensie (ingezonden 22 oktober 2014 met kenmerk 2014Z18661)


Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Een Vandaag van 20 oktober?1

Ja.

2
Hoe lang bent u al op de hoogte van de (mogelijk) schadelijke effecten voor de gezondheid door het gebruik van PX-10?

De documentatie die binnen Defensie is teruggevonden over mogelijke gezondheidseffecten van het werken met PX-10, gaat terug tot 1980. Vanaf 1981 zijn maatregelen getroffen om het gebruik van PX-10 te verminderen. Tevens zijn er vanaf dat moment voorzorgsmaatregelen (waaronder beschermende middelen) getroffen om mogelijke gezondheidsrisico’s te verkleinen. PX-10 is in de periode 1981-1996 stapsgewijs uitgefaseerd.

3
Kunt u aangeven waarom de Kamer destijds niet geïnformeerd is over de (mogelijke) schadelijke gevolgen van het gebruik van PX-10?

De Kamer is in de periode 2008-2011 over het gebruik van PX-10 en de gevolgen ervan geïnformeerd (zie het overzicht in de bijlage bij Kamerstuk 34 000 X, nr.
13).

4
Bent u bereid de interne documenten van uw ministerie over het gebruik en de (mogelijke) schadelijke gevolgen van het gebruik van PX-10 met de Kamer te delen?

Ja, daartoe ben ik bereid. De desbetreffende documenten zijn na een Wob- verzoek van Letselschade Haaglanden ClaimZorg in 2013 al openbaar gemaakt en zijn onder meer terug te vinden op de website van EenVandaag2.

5
Waarom is er, ondanks bekendheid sinds 1976 met de (mogelijke) gezondheidsrisico verbonden aan het gebruik van PX-10, toch voor gekozen het gebruik te handhaven?
6
Hoe oordeelt u over de inhoud van de brief van 26 juni 1984 van de toenmalig directeur Materieel, waarin hij, ondanks de bekendheid met de (mogelijke) schadelijke gevolgen van PX-10, aangeeft: "Het produkt PX- 10 blijft bij de KM (evenals KL en KLU) gehandhaafd."?

In de brief van 1984 staat ook vermeld welke voorzorgsmaatregelen er bij gebruik moeten worden getroffen en dat er actie is genomen om het gebruik van PX-10 te verminderen. De in 1981 getroffen maatregelen zijn aan uw Kamer gemeld bij de beantwoording van Kamervragen in 20083.

7
Overweegt u een contra-expertise over het gebruik en de blootstelling aan PX-10 uit te laten voeren?
8
Bent u van plan de rapporten van het RIVM als gevolg van de informatie in deze uitzending opnieuw tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
9
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen naar aanleiding van deze uitzending? Zo nee, waarom niet?

Het RIVM is onafhankelijk en organiseert zelf haar contra-expertise. Dit is in het onderzoek naar de gevolgen van PX-10 ook gebeurd. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 23 oktober jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 13) heb laten weten, heeft het RIVM twee gerenommeerde en internationaal hoog aangeschreven onderzoeksinstituten bij het onderzoek betrokken. Ook zijn de onderzoeksresultaten onderworpen aan een externe review door twee internationale experts.

Het RIVM bepaalt hoe het onderzoek wordt uitgevoerd, welke wetenschappelijke methoden daarvoor geschikt zijn en stelt het wetenschappelijke rapport op. Het RIVM hanteert daarbij de principes van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid.

De Wet op het RIVM, waarin is vastgelegd welke taken het RIVM zelfstandig uitvoert, borgt haar onafhankelijkheid. In de wet is bepaald dat de minister geen aanwijzingen geeft voor de wijze van uitvoering en rapportage van de resultaten. Daarnaast schrijft de wet een Commissie van Toezicht voor met als taak het wetenschappelijk niveau van het RIVM te bewaken. Deze commissie ziet er  tevens op toe dat de kritiek van wetenschappelijke aard op correcte wijze wordt afgehandeld.


Verder onderschrijft het RIVM de code van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling. Dit houdt onder andere in dat geen invalshoeken worden uitgesloten en actief overleg wordt gepleegd met partijen die kritiek hebben op haar onderzoek.

Het RIVM heeft inmiddels laten weten - in lijn met de door het RIVM gehanteerde zorgvuldigheidseisen - de toxicoloog die in genoemde uitzending van Dossier EenVandaag het woord voert, uit te nodigen voor een gesprek samen met andere deskundigen. Het RIVM zal mij informeren over de uitkomsten en zal deze ook op haar eigen website plaatsen. De uitkomsten worden vanzelfsprekend tevens met uw Kamer gedeeld.

10
Vormt de uitzending van EenVandaag voor u aanleiding om zo spoedig mogelijk actie te ondernemen richting de oud-werknemers en hun nabestaanden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Het betrokken personeel is destijds over het onderzoek en de resultaten hiervan geïnformeerd. Ik betreur in hoge mate de onrust die nu opnieuw dreigt te ontstaan onder het (voormalige) defensiepersoneel. Medewerkers die zich zorgen maken, kunnen zich wenden tot het ABP Zorgloket (voormalig personeel) of de verantwoordelijk militair arts dan wel de bedrijfsarts (actief dienend personeel). Ook is informatie over PX-10 terug te vinden op de daarvoor ingerichte internetpagina van Defensie.

11
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen één week beantwoorden?

Dat is helaas niet mogelijk gebleken.


(Tweede Kamer, 10 november 2014)



Kamerbrief over internationale militaire samenwerking

Datum 7 november 2014

Hierbij informeer ik u over de jaarlijkse stand van zaken met betrekking tot internationale militaire samenwerking. De eerste rapportage heeft de Kamer ontvangen op 13 februari jl. (Kamerstuk 33 279, nr. 10).

Defensie richt zich bij de bilaterale samenwerking op een beperkt aantal strategische partners. Dat zijn in de eerste plaats België, Duitsland en Luxemburg. Daarnaast blijft Defensie nauw samenwerken met Denemarken, Frankrijk, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. De samenwerking met al deze landen verloopt goed. In deze brief ga ik in op enkele recente ontwikkelingen in de bilaterale samenwerking met België en Luxemburg en met Duitsland. Ook ga ik in op het Britse initiatief voor een Joint Expeditionary Force en op de samenwerking met Noorwegen. In de bijlage is een actualisatie opgenomen van het overzicht van de samenwerking met deze en andere landen en de samenwerking in multilateraal verband.

Duidelijk is dat Nederland met concrete initiatieven een voortrekkersrol blijft vervullen bij de verdere verdieping van de Europese defensiesamenwerking. De uitkomsten van het Interdepartementale Beleidsonderzoek 'Wapensystemen', dat kortgeleden is begonnen en in maart 2015 wordt voltooid, zullen eveneens bij de verdere verdieping van de internationale samenwerking worden betrokken. Let wel, de voortgang die in het kader van de Europese defensiesamenwerking kan worden geboekt, is afhankelijk van de bereidheid van alle partners, inclusief Nederland, om werkelijk stappen te zetten. De kost gaat bij deze initiatieven meestal voor de baat uit. Realisme blijft derhalve geboden.

Op 15 en 16 oktober jl. heeft het ministerie van Defensie in samenwerking met het Instituut Clingendael in Den Haag een internationaal seminar georganiseerd over defensiesamenwerking onder de titel Defence cooperation in Clusters – Identifying the Next Steps. Er is onder andere gesproken over de rol van parlementen bij het versterken van de samenwerking, het belang van een verdere harmonisering van de defensieplanning van samenwerkingspartners en de rol van het Europese Defensie Agentschap (EDA) en de Navo bij defensiesamenwerking. Het Instituut Clingendael zal binnenkort het verslag van het seminar publiceren.

Benelux
Met België en Luxemburg werkt Nederland al langere tijd intensief samen. Een belangrijk voorbeeld daarvan is de Belgisch-Nederlandse samenwerking op marinegebied (Benesam), waarbij de marines verregaand zijn geïntegreerd ten aanzien van onder meer onderhoud, opleidingen en training. De Benelux-partners hebben op 18 april 2012 een ministeriële verklaring getekend over de intensivering van hun samenwerking. In de bijlage wordt ingegaan op de tot dusver behaalde resultaten. Een noemenswaardig resultaat is de oprichting van het gezamenlijke wapenbeheersingsbureau (Benelux Arms Control Agency, BACA) in het Belgische Peutie (Kamerstuk 28 676, nr. 197).

België en Nederland maken daarnaast goede vorderingen met een verdrag dat de integratie van de luchtruimbewaking mogelijk moet maken. Beide ministers van Defensie hebben hierover op 23 oktober 2013 een Letter of Intent getekend (Kamerstuk 33 763, nr. 11). Naar verwachting is het conceptverdrag eind dit jaar gereed en kan het in het eerste kwartaal van 2015 aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. Het streven is de samenwerking in 2016 te laten ingaan, na ratificatie van het verdrag door de parlementen van beide landen.

Bij de Belgisch-Nederlandse samenwerking speelt een rol dat België en Frankrijk reeds een verdrag hebben gesloten om elkaar steun te verlenen bij de Renegadetaak (de bestrijding van luchtvaartterrorisme). België, Frankrijk en Nederland bezien in hoeverre dit van invloed is op het te sluiten Belgisch-Nederlandse verdrag. Naar verwachting is een voor alle drie de landen bevredigende oplossing mogelijk. De Kamer zal hierover tijdig worden geïnformeerd.

Bilaterale samenwerking met Duitsland 
Duitsland en Nederland werken sinds lange tijd intensief samen. Een belangrijk voorbeeld daarvan is het in 1995 opgerichte gezamenlijke Duits-Nederlandse hoofdkwartier in Münster, dat momenteel wordt ontwikkeld tot een snel inzetbaar Joint Task Force hoofdkwartier van de Navo.

Met de ondertekening op 28 mei 2013 van de Declaration of Intent hebben Duitsland en Nederland de reeds bestaande samenwerking sterk geïntensiveerd (Kamerstuk 33 279, nr. 6). In deze DoI is afgesproken een reeks van verdere mogelijkheden voor samenwerking te onderzoeken waarbij, indien van toepassing, de integratie van eenheden het eindresultaat kan zijn. Eerder dit jaar bereikten beide landen een belangrijke mijlpaal in hun samenwerking met de integratie van de Luchtmobiele Brigade in de Duitse Division Schnelle Kräfte. Deze integratie is op 12 juni jl. officieel van start gegaan met een ceremonie in Schaarsbergen en het Duitse Stadtallendorf in aanwezigheid van de ministers van
Defensie en parlementariërs uit beide landen.

Voor de uitvoering van de DoI bestaan intensieve contacten zowel op het niveau van de ministeries als van de defensieonderdelen zoals de operationele commando’s. Een hoogambtelijke overlegstructuur (High Level Steering Group, HLSG) geeft sturing aan de samenwerking en bewaakt de voortgang. Gedurende de uitwerking van DoI zijn inmiddels enkele veelbelovende gebieden onderkend die zicht bieden op concreet resultaat. Voorbeelden daarvan zijn het onderhoudvan grondgebonden systemen; een mogelijke studie over de integratie van sensoren voor ballistische raketverdediging, ook in het kader van het Smart Defence initiatief van de Navo; cyber; grondgebonden luchtverdediging; harmonisering van de plannen voor marinebouw; grondgebonden vuursteuneenheden (artillerie en mortieren) en kennisuitwisseling bij militaire gezondheidszorg.

Daarnaast is nog een reeks van voorbereidende studies gaande. Zowel Duitsland als Nederland heeft in het volgende decennium behoefte aan fregatten en andere marineschepen, waarbij het voor Nederland onder meer gaat om de vervanging van de twee M-fregatten. Momenteel wordt bezien in hoeverre de technische eisen van beide landen ten aanzien van fregatten onder één noemer kunnen worden gebracht. Op landmachtgebied streeft Defensie naar het behoud van expertise met betrekking tot het opereren met tanks op compagnies- en bataljonsniveau. In dit verband bezien beide landmachten of de integratie mogelijk is van de 43e gemechaniseerde brigade in Havelte en de Duitse Eerste Pantserdivisie en, als onderdeel hiervan, van een Duitse eenheid in de Nederlandse brigade.

Bij enkele aspecten die in de DoI van 2013 zijn genoemd hebben beide landen inmiddels geconcludeerd dat samenwerking weinig perspectieven biedt. Het gaat onder andere om kleinkaliberwapens. De harmonisering van de plannen voor de aanschaf van onderzeeboten is geen optie gebleken want in de investeringsschema’s van beide landen voor de lange termijn is bij onderzeeboten geen sprake is van samenloop. Dit laat onverlet dat samenwerking bij onderzeeboten op andere gebieden wel degelijk kansen biedt. Een ontwikkeling van een van afstand bestuurbaar luchtsysteem (UAS) is niet aan de orde. Samenwerking op het gebied van MALE UAV biedt de meeste kansen indien Duitsland en Nederland zouden kiezen voor hetzelfde systeem.

Noorwegen 
Noorwegen is aangemerkt als strategische samenwerkingspartner. In maart 2012 is een Declaration of Intent getekend over materiële en operationele samenwerking. Onlangs hebben beide landen besloten tot de oprichting van een coördinatiegroep om het overleg over de bestaande samenwerkingsinitiatieven beter te structureren en om mogelijke nieuwe initiatieven te onderzoeken. De coördinatiegroep moet in het voorjaar van 2015 van start gaan. Beide landen zien onder meer perspectief in de samenwerking bij de bouw van onderzeeboten.

Joint Expeditionary Force (JEF) van het Verenigd Koninkrijk
Het Verenigd Koninkrijk heeft het initiatief genomen tot de JEF in het kader van de herinrichting van de Britse krijgsmacht nu de ISAF-operatie in Afghanistan ten einde loopt. De JEF is een snel inzetbare expeditionaire strijdmacht die drie operaties tegelijkertijd moet kunnen uitvoeren, aangestuurd vanuit het Permanent Joint Headquarters (PJHQ) in Londen. De missies kunnen, wereldwijd, het gehele spectrum bestrijken van humanitaire hulp tot gewapende inzet. Zes landen (Denemarken, Estland, Letland, Litouwen, Nederland en Noorwegen) hebben op 4 september jl. in Wales samen met het Verenigd Koninkrijk een Letter of Intent getekend inzake deelneming aan de JEF. Zij zullen in overleg bijdragen en deelnemen aan oefeningen, training en inzet ervan. Het streven is midden volgend jaar een Memorandum of Understanding over de JEF te tekenen.

Het is de bedoeling dat de JEF in de internationale samenstelling in 2018 volledig operationeel inzetbaar zal zijn. Het Britse deel van de JEF beschikt sinds april jl. over een initiële operationele capaciteit. Nederland zal vanaf begin volgend jaar een officier plaatsen in het PJHQ ten behoeve van de oprichting van de JEF in de internationale samenstelling.

Voor Nederland geldt dat bijdragen aan de JEF steeds zullen moeten worden bezien in samenhang met bijdragen aan de snelle reactiemachten van de Navo en de EU Battlegroups. De JEF lijkt goede mogelijkheden te bieden tot uitbreiding van de samenwerking op maritiem gebied, in het bijzonder ten aanzien van de UK/NL Amphibious Force en het Joint Support Ship (JSS), maar ook andere capaciteiten komen hiervoor in aanmerking.

De JEF is complementair aan de nieuwe Very High Readiness Joint Taskforce van de Navo, maar staat daar verder los van. De VJTF maakt deel uit van het Readiness Action Plan, een initiatief van de Secretaris-Generaal van de Navo dat beoogt de gereedheid en inzetbaarheid van de NATO Response Force (NRF) te vergroten. De VJTF wordt gezien als het voorhoede-element van de NRF dat binnen enkele dagen inzetbaar moet zijn. De staatshoofden en regeringsleiders van de Navo hebben het Readiness Action Plan bekrachtigd tijdens de Navo-top in Wales van 4 en 5 september jl..

Ten slotte
Zoals eerder gesteld, vervult Nederland een voortrekkersrol op het gebied van internationale defensiesamenwerking. Ik ben voornemens de inspanningen op dit gebied onverminderd voort te zetten.

DE MINISTER VAN DEFENSIE
J.A. Hennis-Plasschaert


donderdag 6 november 2014

Antwoord op Kamervragen over de werkomstandigheden in Mali

Antwoord van minister Hennis – Plasschaert (Defensie) (ontvangen 6 november 2014) op vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de Minister van Defensie over tekortkomingen voor militairen in Mali (ingezonden 17 oktober 2014).

1
Wat is uw oordeel over het bericht ‘Gevoelstemperatuur: 67 graden Celsius; bijna alle WC’s kapot’? 1)
2
Voelt u zich aangesproken door de uitspraak van een anonieme militair: “Ik ben nu zes keer uitgezonden geweest en dit heb ik nog nooit meegemaakt. Je wordt gewoon de woestijn ingetrapt en verder zoek je het maar uit”?

Antwoord op vragen 1 en 2:

De strekking van het artikel en de daarin aangehaalde uitspraken worden niet breed gedragen door de militairen die momenteel zijn uitgezonden naar Mali.

3
Waarom slapen de militairen bijna een jaar na aanvang van de missie nog steeds in tenten? In hoeverre is de veiligheid in het geding, vanwege het risico van raketaanvallen op het kamp?

Aangezien het Nederlandse kamp van de grond af aan moest worden gebouwd, zijn de Nederlandse militairen aanvankelijk in tenten gelegerd. Met de Kamerbrief van 28 maart 2014 (Kamerstuk 29 521 nr. 241) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de tenten zouden worden vervangen door beschermende containers. Eind september konden de eerste Nederlandse militairen worden gelegerd in woonchalets. Vanaf begin december kunnen, in geval van nood, alle Nederlandse militairen van het detachement worden gelegerd in beschermde onderkomens. Vanaf eind januari 2015 is er voor alle Nederlandse militairen standaard een onderkomen in deze containers. De veiligheid van het Nederlands personeel is niet in het geding, aangezien er op het kamp onderkomens (‘shelters’) zijn gebouwd waarin kan worden geschuild tijdens raketaanvallen. Nederland is overigens het enige land binnen MINUSMA dat zijn personeel in dergelijke beschermende containers onderbrengt. De dreiging van beschietingen op het Nederlandse kamp in Gao is begin oktober vanwege het lage aantal incidenten bovendien teruggebracht van significant naar matig. De huidige beschermingsmaatregelen op het kamp zijn hiermee voldoende.

4
Deelt u de mening van de voorzitter van vakbond AFMP dat de situatie in Gao “onacceptabel” is? Kunt u uw antwoord toelichten?
5
Deelt u de mening dat goede voorzieningen voor militairen nooit ondergeschikt mogen zijn aan de politieke wens om deel te nemen aan een missie? Zo ja, waarom horen we keer op keer dat uitgezonden militairen met tekortschietende voorzieningen worden geconfronteerd?

Antwoord op vragen 4 en 5:

De Nederlandse militairen werken in Mali onder moeilijke omstandigheden. Dit geldt vooral voor de militairen die zijn geplaatst in Gao, waar de afgelopen maanden de hoge temperatuur en het stof de werk- en leefomstandigheden hebben bemoeilijkt. Defensie stelt alles in het werk om de bouw van het Nederlands kamp, inclusief alle voorzieningen, zo spoedig mogelijk te voltooien. Omdat de logistieke aanvoerlijnen naar Gao lang zijn en de klimatologische omstandigheden zwaar, duurt de bouw van het Nederlands kamp langer dan aanvankelijk was voorzien. Volgens de huidige planning zal het Nederlands kamp in Gao eind april 2015 gereed zijn. Kritieke reservedelen, zoals voor het sanitair, worden versneld naar Mali vervoerd. Ook zijn er alternatieve sanitaire voorzieningen gemaakt. Het standaard VN-voedselrantsoen wordt door Nederland aangevuld tot een meer gevarieerd menu. Vanwege de warme weersomstandigheden in Mali zijn de werktijden aangepast, vooral voor het personeel dat fysieke arbeid verricht. Nieuw personeel neemt deel aan een acclimatisatieprogramma om gefaseerd te wennen aan het werken in een heet klimaat. Met deze maatregelen wordt de situatie in Gao als acceptabel gezien.  Overigens zijn Nederlandse militairen opgeleid om onder moeilijke omstandigheden te opereren.

6
Erkent u dat militairen, vanwege angst voor baanverlies, niet snel zullen klagen over de omstandigheden tegenover hun leidinggevende? Wat onderneemt u om te achterhalen hoe militairen werkelijk over de omstandigheden denken?

Nederlandse militairen zijn goed opgeleid en zijn in staat om hun werkzaamheden uit te voeren. In het missiegebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om problemen kenbaar te maken aan leidinggevenden. Ook andere kanalen staan tot hun beschikking, onder meer de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht. 

Defensie peilt daarnaast periodiek de mening van militairen en burgers over de werkomstandigheden en werkbeleving. Het betreft de monitor werkbeleving (halfjaarlijkse rapportage over de werkbeleving van militairen en burgers), het medewerkertevredenheidsonderzoek ‘ PICTURE/SCOPE’  (periodiek onderzoek naar de werkbeleving van personeel per eenheid) en moreelonderzoeken in de missiegebieden, waaronder ook Mali. In deze onderzoeken kunnen militairen open, eerlijk en anoniem hun mening over de werkomstandigheden en werkbeleving geven. Deelneming aan de onderzoeken geschiedt op vrijwillige basis. De uitkomsten van de onderzoeken worden door commandanten (en veelal ook door  medezeggenschapsraden) gebruikt om, waar mogelijk, verbeteringen aan te brengen in de werkomstandigheden en/of werkbeleving van het personeel.

7
Bent u bereid om de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) onderzoek te laten doen naar de omstandigheden op het kamp?

Ik zie gezien het bovenstaande geen aanleiding tot een aanvraag voor een onderzoek door de IMG. De IMG kan echter ook op aanvraag van de bonden onderzoek verrichten. Indien hij zelf aanleiding ziet het kamp te bezoeken, zal hem dit uiteraard worden toegestaan. Momenteel ziet de IMG geen aanleiding het kamp op korte termijn te bezoeken.

8
Hebben de Nederlandse troepen in Mali inderdaad “niet de beste uitrusting en de voertuigen voor een gevaarlijke missie”? Hoe wordt dit probleem opgelost? Waarom staat dit niet in de laatste voortgangsrapportage over MINUSMA?

De Nederlandse militairen werken met kwalitatief goed materiaal dat toereikend is om hun werkzaamheden in Mali uit te voeren. De logistieke voorraden zijn in de afgelopen maanden verder aangevuld. Deze aanvoer neemt enige tijd in beslag omdat veel zaken over zee moeten worden aangevoerd. 

1) NRC, 15 oktober 2014

(Tweede Kamer, 6 november 2014)

woensdag 5 november 2014

Hulpgoederen ebolalanden aan boord Karel Doorman

Het laden van marineschip Karel Doorman, dat donderdag vertrekt naar West-Afrika, gaat vandaag van start. Rond het middaguur zal worden begonnen met het aan boord brengen van hulpgoederen om de ebolacrisis te bestrijden. Aan boord komen onder meer 11 miljoen handschoenen, tientallen vrachtwagens, auto's en ambulances, 1000 rubberen laarzen, ontsmettingsmiddel, thermometers, generatoren, mobiele laboratoria, beschermende kleding voor artsen en meer dan 300.000 maskers om de hulpverleners te beschermen.

Deze hoeveelheden kunnen volgens minister Lilianne Ploumen (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) echt een verschil maken.‘Dit zijn spullen die hulpverleners keihard nodig hebben. Hiermee kunnen ze aan de slag en helpen ze de epidemie in te dammen’, zegt Ploumen, die de inzet van de Karel Doorman samen met minister Hennis van Defensie heeft geregeld. Ook de EU draagt bij aan de inzet van het schip.

Nederland heeft voor ruim 5 miljoen euro aan hulpgoederen ingekocht. De hulpgoederen aan boord van het marineschip komen niet alleen uit Nederland maar ook uit 8 andere lidstaten; Oostenrijk, België, Finland, Hongarije, Slowakije, Tsjechië, Roemenië en Groot-Brittannië.

Het schip vaart de komende twee weken via Groot-Brittannië en Dakar naar Guinee, Sierra Leone en Liberia. De verwachting is dat de eerste hulpgoederen rond 20 november in de door ebola getroffen landen kunnen worden afgeleverd.

‘We hebben goede afspraken gemaakt met de lokale autoriteiten en de hulporganisaties om de goederen snel bij de patiënten te krijgen’, zegt Ploumen. ‘Onze speciale gezant is nu in de regio om die afspraken nog eens te bevestigen’, zegt de minister.

Ploumen stelde recent ambassadeur Hans Docter aan als speciaal gezant voor de getroffen landen. ‘Hij constateert momenteel lichte vooruitgang in Liberia, waar de hulp goed op stoom komt en goed wordt gecoördineerd’, stelt Ploumen. In Guinee gaat het minder goed. ‘De autoriteiten moeten daar echt nog een slag maken om deze strijd te kunnen gaan winnen. We helpen waar mogelijk, onder meer door in te zetten op betere coördinatie van de hulp.’ Docter reist later nog naar Sierra Leone.

(Rijksoverheid, 5 november 2014)

Video (BNR)



donderdag 30 oktober 2014

Marineschip Karel Doorman vertrekt 6 november naar West-Afrika

Het marineschip Karel Doorman vertrekt donderdag 6 november voor een periode van drie maanden naar West-Afrika. Het Joint Support Schip brengt een grote hoeveelheid hulpgoederen voor de bestrijding van ebola naar de regio. Na aankomst kan het schip in de Golf van Guinee worden ingezet voor verdere transporttaken en logistieke ondersteuning van aanwezige partnerlanden.

De Karel Doorman wordt beladen met ruim 100 voertuigen, inclusief ambulances en meer dan 70 containers met onder meer mobiele laboratoria, mobiele ziekenhuizen, beschermende kleding, bedden voor patiënten, generatoren, veldtoiletten en materiaal voor patiëntenzorg. De goederen zijn ter beschikking gesteld door de Nederlandse staat, EU-lidstaten, NGO’s en hulporganisaties. De eerste bulk goederen wordt op woensdag 5 november in Den Helder beladen, de overige goederen worden onderweg naar het missiegebied in andere Europese havens opgehaald.

Voor de missie ‘Humanitaire noodhulp ebola bestrijding’ bestaat de vaste bemanning van de Karel Doorman uit 137 personen. Daarnaast embarkeert een ROLE 1 medisch team, bestaande uit de scheepsarts, een tandarts en 9 verpleegkundigen met quarantaine training. Voor het ontladen van materieel en de verkenningen van stranden gaat een landingsvaartuigendetachement mee, bestaande uit 23 mariniers, twee landingsvaartuigen en twee Fast Raiding Interception Special Forces Craft (FRISC’s). De Force Protection wordt geleverd door 32 mariniers van het 13e Raiding Squadron uit Doorn.

Het Joint Support Schip Karel Doorman is specifiek gebouwd voor bevoorrading op zee ter ondersteuning van maritieme eenheden; strategisch zeetransport, inclusief het in- en ontschepen van personeel en materieel in gebieden met beperkte havenfaciliteiten; en logistieke ondersteuning vanaf zee (seabasing), waarbij het schip dient als basis op zee voor het uitvoeren en ondersteunen van operaties op het land. De laad- en losmiddelen van de Karel Doorman bestaan uit een roll on, roll off laadklep voor zware voertuigen, een laadstation voor landingsvaartuigen en een laadkraan. Met een lift kunnen zware ladingen binnen het schip verplaatst worden tussen het voertuigen- en het helikopterdek. De Karel Doorman is met haar 204.7 meter en een waterverplaatsing van 27.800 ton het grootste schip van de Koninklijke Marine.

(ministerie van Defensie, 30 oktober 2014)





maandag 27 oktober 2014

Nederlandse F-16 vlieger leidt luchtaanval tegen ISIS

Onder leiding van een Nederlandse F-16-vlieger is vrijdag met 15 vliegtuigen een luchtaanval op ISIS-doelen in Irak uitgevoerd.

Vrijdag vertrokken 4 Nederlandse F-16's vanaf hun thuisbasis in het Midden-Oosten richting Mosul in Noord-Irak om daar, in samenwerking met vier coalitiepartners, doelen uit te schakelen.

De 15 vliegtuigen, waaronder een Amerikaanse B-1 bommenwerper, bombardeerden onder meer munitieopslagcomplexen en commandocentra. Ook een E-3D AWACS (een vliegend Command and Control Centre) nam deel aan de missie.

Dat een Nederlandse mission commander deze bijzondere missie leidde is onder meer te danken aan de prestaties van 1(NLD) ATF ME-detachement sinds het begin van missie 'Operation Inherent Resolve'. Ook is het gebruik van dezelfde tactieken, procedures en wapens bepalend geweest om een Nederlandse vlieger deze missie te laten leiden.

Voormalig-Joegoslavië
Het was voor het eerst sinds 1994 dat een Nederlander de leider van een bombardementsmissie was. Op 21 november 1994 bombardeerden bijna 40 NAVO-toestellen (waaronder 4 Nederlandse F-16's) met succes het vliegveld Udbina in Kroatië. Bosnische Kroaten gebruikten dat om luchtaanvallen op de safe area Bihac uit te voeren.

(ministerie van Defensie, 27 oktober 2014)