Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
Het kabinet heeft kennis genomen van de motie-Van Dijk (Kamerstuk 33 763, nr. 14) die op 6 november jl. is ingediend naar aanleiding van het overleg over de Nota “In het belang van Nederland”. Met deze brief wil het kabinet graag reageren op het duidelijke signaal dat de Kamer met deze motie afgeeft en tevens, mede naar aanleiding van de behandeling van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, enige aanvullende informatie geven op de beleidsbrief nucleaire ontwapening en non-proliferatie van 24 oktober jl. (Kamerstuk 33 783, nr.1).
In de motie-Van Dijk spreekt een Kamermeerderheid uit dat “de vervanger van de F-16 geen nucleaire taak mag hebben”. Het kabinet ziet in deze motie een aansporing om het Nederlandse beleid gericht op het terugdringen en uiteindelijk elimineren van alle nucleaire wapens- waaronder de niet-strategische nucleaire wapens in heel Europa – met kracht voort te zetten. In lijn hiermee is het kabinet het met uw Kamer eens dat de inzet van Nederland erop gericht moet zijn dat Nederland op het moment dat de opvolger van de F-16 aantreedt geen nucleaire taak meer zou hoeven te vervullen – omdat op dat moment de internationale omstandigheden en de afspraken binnen de NAVO dat hopelijk mogelijk maken. De volgorde binnen dit proces luistert evenwel nauw. Het kabinet is van mening dat het belangrijk is om éérst binnen het bondgenootschap overeenstemming te bereiken over de toekomstige nucleaire positionering van de NAVO – en zet daar ook op in – en dan op basis daarvan conclusies te trekken over de rol van individuele lidstaten daarin. Het kabinet constateert dat op dit terrein momenteel binnen de NAVO nog forse verschillen van mening bestaan. Het kabinet wil zich er voor inzetten deze verschillen de komende jaren te overbruggen en ziet de motie-Van Dijk als een aansporing daartoe.
Richtsnoer voor het kabinet op dit gebied is de beleidsbrief over nucleaire ontwapening en non-proliferatie (Kamerstuk 33 783, nr.1) van 24 oktober 2013. Hierin wordt benadrukt dat het beleid van Nederland gericht is op het bereiken van een wereld zonder kernwapens. De brief zet daarbij niet alleen uitvoerig uiteen op welke wijze en in welke gremia Nederland dit doel probeert te bevorderen, maar schetst ook de dilemma’s waar het kabinet in dat streven tegenaan loopt. Eén van deze dilemma’s betreft de vraag hoe Nederland op constructieve wijze een aanjagende rol kan blijven spelen in de discussies binnen het bondgenootschap over bijvoorbeeld ontwapening en niet-strategische nucleaire wapens en tegelijkertijd een betrouwbare partner kan zijn in een militair bondgenootschap dat sinds decennia onze veiligheid garandeert. Binnenkort zal het kabinet over de beleidsbrief en de hierin vervatte doelstellingen en dilemma’s nader met u van gedachten wisselen.
Nederlandse inzet in NAVO-kader
Zoals ook beklemtoond in de beleidsbrief, zal Nederland in de NAVO nadrukkelijk aandacht blijven vragen voor ontwapening, wapenbeheersing en non-proliferatie. Zo heeft de minister van Buitenlandse Zaken tijdens de laatste NAVO-ministeriële van 3 en 4 december jl. gepleit voor de bespreking van het onderwerp wapenbeheersing tijdens en in aanloop naar de NAVO-top van september 2014. Dit geldt zowel voor conventionele als nucleaire wapens, met bijzondere aandacht voor de niet-strategische nucleaire wapens in Europa
De NAVO steunt het streven naar een kernwapenvrije wereld. Zoals in de beleidsbrief beschreven, heeft de NAVO tijdens de Chicago-top in 2012 in haar Deterrence and Defence Posture Review (DDPR) ook duidelijk gemaakt dat nucleaire wapens een elementair onderdeel zijn van de capaciteiten van de NAVO en dat zolang kernwapens bestaan de NAVO een nucleaire alliantie zal blijven.
De bondgenoten bevestigden in de DDPR dat de NAVO de afschrikkings- en verdedigingscapaciteiten in stand zal houden die nodig zijn ter verzekering van de veiligheid van de leden van het bondgenootschap in een onvoorspelbare wereld. Tegelijkertijd zal de NAVO haar strategie, inclusief de capaciteiten en andere maatregelen die nodig zijn voor afschrikking en defensie, blijven aanpassen aan de ontwikkelingen in de veiligheidsomgeving. Besluiten hierover worden, zoals altijd in de NAVO, bij consensus genomen.
Het kabinet is van mening dat met de DDPR een goede balans is gevonden tussen capaciteiten en dreigingen. Het steunt het voornemen de nucleaire strategie regelmatig aan te passen aan de omstandigheden. Bij toekomstige besprekingen hierover in de NAVO zal het kabinet, naast overwegingen van nationale en internationale veiligheid en stabiliteit, het streven naar ontwapening zwaar laten meewegen. Het streven naar een kernwapenvrije wereld betekent immers ook verwijdering van alle niet-strategische kernwapens uit Europa. Daarbij is het van belang te constateren dat sinds het einde van de Koude Oorlog de rol van niet-strategische kernwapens in de NAVO drastisch is veranderd en dat deze wapens daarmee in een ander daglicht zijn komen te staan. Daar staat tegenover dat de Russische militaire doctrine nog steeds het gebruik van deze wapens – zelfs vroeg in een conventioneel conflict – niet uitsluit. Mede hierom ontbreekt aan Russische zijde op dit moment de belangstelling voor onderhandelingen over de vermindering van niet-strategische kernwapens. Voorts geeft Rusland bij herhaling te kennen alleen over nucleaire ontwapening te willen spreken in samenhang met conventionele ontwapening en de stopzetting van de ontwikkeling van het afweersysteem van de NAVO tegen ballistische raketten.
Het kabinet is van mening dat gesproken dient te worden over het verder terugdringen van de rol van kernwapens in militaire doctrines. Zoals beschreven in de beleidsbrief was Nederland mede daarom eind juni 2013 gastheer van een NATO – Russia Council Seminar on Nuclear Doctrine and Strategy. Hiermee onderstreept het kabinet het belang dat het aan dit onderwerp hecht. Het illustreert ook het belang dat Nederland, als bruggenbouwer, hecht aan het vergroten van transparantie, wederzijds begrip en vertrouwen in het kader van de samenwerking tussen de NAVO en de Russische Federatie.
De NAVO-kernwapentaak en de aanwezigheid van Amerikaanse niet-strategische kernwapens in Europa belichamen voor NAVO-bondgenoten de essentiële politieke en symbolische verbondenheid tussen Europa en de Verenigde Staten. Een aantal bondgenoten hecht bovendien onverminderd aan de aanwezigheid van deze wapens als tegenwicht tegen een door hen gepercipieerde Russische dreiging.
Nederland heeft in NAVO-verband een kernwapentaak. Met de uitvoering van deze taak is één squadron F-16’s belast, zoals in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Velzen (SP), ingezonden op 14 februari 2005, is medegedeeld. Zoals reeds in 2002 op schriftelijke vragen is geantwoord (Kamerstuk 26488, nr. 9), is het de bedoeling dat de F-35 deze taak van de F-16 zal overnemen. Het zal echter nog geruime tijd duren, zeker tot 2024, voordat de F-16 niet meer in gebruik is. Hoe het geheel van afschrikkings- en defensiecapaciteiten van de NAVO er dan uitziet, is nu niet te voorspellen. Wel staat vast dat het thema tot die tijd regelmatig onderwerp van discussie zal zijn in het bondgenootschap. Nederland wil in deze discussie een actieve rol blijven spelen. Mede tegen deze achtergrond is het kabinet geen voorstander van eenzijdige besluiten. Dat zou niet passen bij onze bondgenootschappelijke verplichtingen en afbreuk doen aan de geloofwaardigheid en de positie van Nederland in de discussies over de NAVO-strategie, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de Russische opstelling op nucleair gebied.
Zoals tijdens de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken ter sprake kwam, zijn er NAVO-afspraken over wat publiekelijk kan worden meegedeeld over de kernwapentaken, inclusief die van Nederland. De basisafspraken dateren van 1964 en de laatste herziening van 2007. In overeenstemming met de afspraken kan worden bevestigd dat Amerikaanse nucleaire wapens aanwezig zijn op het Europese grondgebied van de NAVO. Er kunnen evenwel geen mededelingen worden gedaan over aantallen en specifieke locaties.
Tegen deze achtergrond kan het kabinet zich niet op voorhand vastleggen op een standpunt zoals uitgesproken in de motie. Het kabinet zal wel, aangemoedigd door de motie, het Nederlandse beleid, gericht op algehele kernontwapening, inclusief de verwijdering van de niet-strategische kernwapens uit Europa, vastberaden voortzetten. Het kabinet zal zich hiervoor inzetten in de discussies over toekomstige NAVO-capaciteiten en in de voorbereiding op de komende NAVO-top in september 2014. Over de voortgang van de besprekingen binnen de NAVO zal het kabinet uw Kamer informeren.
DE MINISTER VAN DEFENSIE DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
J.A. Hennis-Plasschaert Frans Timmermans
(Tweede Kamer, 14 januari 2014)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten