Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
15 januari 2014
betreft: Aansprakelijkheid van de Staat tijdens inzet in VN-operaties
Tijdens het algemeen overleg van 11 en 12 december jl. inzake de deelneming aan de VN-missie in Mali heb ik in antwoord aan het lid Ten Broeke een brief toegezegd over de aansprakelijkheid van de Staat gerelateerd aan de deelneming aan de VN-missie in Mali, in relatie tot het verweer dat de Staat heeft gevoerd in de rechtszaken inzake Mustafic en Nuhanovic. Deze brief gaat hierop in.
Zowel het verweer van de Staat als de uitspraken van de Hoge Raad in de desbetreffende zaken waren nauw verweven met de specifieke omstandigheden en feiten van deze zaken. Het abstraheren van elementen van het verweer of van de arresten van de Hoge Raad en het vergelijken daarvan met een andere zaak kan ertoe leiden dat onvergelijkbare gevallen toch met elkaar worden vergeleken. Dat geldt ook voor de specifieke vraag van het lid Ten Broeke over het hanteren van exclusieve of van gedeelde aansprakelijkheid onder het internationaal recht.
De Staat heeft zich in de desbetreffende zaken op het standpunt gesteld dat het optreden van Dutchbat niet aan de Staat, maar aan de Verenigde Naties moest worden toegerekend. Daarbij was van belang dat VN-operaties de status van subsidiary organ van de Verenigde Naties hebben en dat de Draft Articles on the Responsibility of International Organisations (DARIO) van de International Law Commission, in het bijzonder artikel 7 daarvan, uitgaan van aansprakelijkheid van de internationale organisatie die effectieve controle heeft over de handeling in kwestie.
Zoals uit de arresten van de Hoge Raad blijkt, heeft ze zich op het standpunt gesteld dat de toerekenbaarheid aan de Verenigde Naties niet uitsluit dat de gedraging ook aan de zendstaat kan worden toegerekend. Daarbij speelde mee dat de Verenigde Naties immuniteit genieten en een strikte toepassing van artikel 7 van de DARIO tot gevolg zou hebben dat er geen enkel verhaal mogelijk zou zijn voor schade veroorzaakt door het optreden onder VN-bevel.
Om de gedragingen van Dutchbat ook aan Nederland te kunnen toerekenen, onderzocht de Hoge Raad of de gedragingen van Nederland aanleiding konden geven om te concluderen dat Nederland (ook) effectieve controle uitoefende over het optreden van Dutchbat. Deze beoordeling is echter dermate casus-specifiek dat een vergelijking met de missie in Mali niet mogelijk is. Wel kunnen uit die beoordeling enkele hoofdlijnen worden gedestilleerd:
1. De mate waarin de VN-bevelslijn wordt doorbroken, kan mede bepalend zijn voor de aanname dat sprake is van effectieve controle.
2. Gebiedsverantwoordelijkheid en verantwoordelijkheid voor (personen op) een eigen compound kunnen aanleiding geven tot het van toepassing achten van extraterritoriale werking van mensenrechtenverdragen en zo leiden tot (aanvullende) aansprakelijkheid voor schendingen daarvan.
Gelet op deze hoofdlijnen is niet geheel uit te sluiten dat Nederland aansprakelijk wordt geacht voor handelingen van Nederlandse militairen. Nederland gaat namelijk uit van de bevelslijn van de VN, maar sluit niet uit dat deze wordt doorbroken. De Nederlandse praktijk van de Red Card Holder biedt de mogelijkheid om te voorkomen dat Nederlandse eenheden opdrachten krijgen die voor Nederland niet aanvaardbaar zijn, bijvoorbeeld omdat ze onacceptabele risico’s met zich brengen. In het uiterste geval biedt de volledige zeggenschap van de Commandant der Strijdkrachten over de Nederlandse militairen de mogelijkheid om het bevel over Nederlandse eenheden terug te nemen als de situatie dusdanig wijzigt dat van een effectieve controle door de VN niet langer sprake is.
Ten aanzien van de tweede hoofdlijn merk ik nogmaals op dat Nederland in Mali geen gebiedsverantwoordelijkheid heeft. Voorts worden de Nederlandse militairen juist opgeleid om de mensenrechten te respecteren en waar nodig te verdedigen. Het integreren van mensenrechten, rule of law en de rechtstatelijke beginselen in het militaire optreden is inmiddels gemeengoed. Langs deze weg tracht de regering het risico dat de Staat aansprakelijk wordt gesteld, zo klein mogelijk te maken.
DE MINISTER VAN DEFENSIE
J.A. Hennis-Plasschaert
(Tweede Kamer, 15 januari 2014)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten