SGP over motie Van der Staaij: ‘eerste klap nog geen daalder waard’
“Het is goed dat het kabinet erkent dat basisgereedheid en inzetbaarheid van ons leger vooropstaan. Munitie- en materiaaltekorten moeten dringend aangepakt worden. We snappen dat er dan pas gepraat kan worden over aanschaf van extra materieel en groei van ons leger.” Dat is de eerste reactie van SGP-leider Kees van der Staaij nu het kabinet met een reactie op de eerdere motie is gekomen. (zie onderaan)
Tegelijkertijd had de SGP graag concrete bedragen gezien. Van der Staaij: “Met alleen woorden wordt Poetin niet gestopt. Er is geld nodig. En fors ook. Niet alleen in de begroting voor volgend jaar die op Prinsjesdag wordt gepresenteerd, maar ook voor de lange termijn. Het moet nu wél hard worden gemaakt. Het is jammer dat het Kabinet daar nog niet concreet in is. De bedragen die nu in de media rondgaan zijn daar absoluut niet toereikend voor”
Van der Staaij vindt dat wat er nu wordt gedaan slechts een eerste stap is: “Hiermee is de betreffende motie nog niet uitgevoerd. De SGP zal de versterking van Defensie consequent bij het kabinet op het netvlies houden. Er is nog heel wat inzet én geld nodig voordat ons leger weer in topconditie is om te kunnen doen wat we móeten doen.”
Motie-Van der Staaij
De motie-Van der Staaij c.s. roept het kabinet op het ambitieniveau van de krijgsmacht aan te passen en te waarborgen dat het niveau van defensiebestedingen gelijke tred zal houden met het noodzakelijke ambitieniveau voor onze krijgsmacht.
(bron)
GOV|MHB zwaar teleurgesteld in Kabinetsreactie op Motie-Van der Staaij
19 juni 2015
De GOV|MHB is zwaar teleurgesteld over de kabinetsreactie op de Motie-Van der Staaij. Deze teleurstelling wordt ingegeven door het feit dat het kabinet wederom geen duidelijkheid verstrekt over het noodzakelijke ambitieniveau van de krijgsmacht in de komende jaren. Daar waar miljarden euro’s over de dijk klotsen ten behoeve van een nieuw belastingstelsel lukt het dit kabinet schijnbaar niet om overeenstemming te bereiken over de financiële invulling van de Motie-Van der Staaij. Defensie en haar personeel moeten het wederom doen met intenties en mooie woorden, ondanks de signalen van onder andere de Rekenkamer dat het Kabinet jarenlang een te zware wissel op Defensie heeft getrokken en Defensie hierdoor heeft uitgewoond.
Onlangs hebben zowel de PVDA als de VVD een motie ingediend waarin aan de regering wordt gevraagd waar aanvullende middelen nodig zijn om de bestaande ambities waar te maken, dan wel aan te geven waar de ambities omlaag gaan. Dit vanwege het gebrek aan inzetbaar materieel en een tekort aan personeel. Goede vragen van de regeringspartijen, maar deze zijn afgelopen weken al beantwoord met de Kamerbrieven over materiele knelpunten en de personeelsrapportage.
De GOV|MHB bespeurt een tendens dat, in plaats van in Defensie te investeren, er geld gevonden gaat worden door het verlagen van het ambitieniveau. Uit de Kamerbrieven over de verlenging van de missies blijkt dat het ambitiesniveau, in lijn met het bovenstaande, al naar beneden is bijgesteld. Vanwege materiele tekortkomingen en personele tekorten kunnen deze missies niet meer met eenzelfde ambitieniveau worden uitgevoerd.
Ondanks de ‘positieve’ signalen die nu worden uitgezonden wordt het defensiepersoneel wederom blij gemaakt met een dode mus. Het (uitgewoonde) ‘can do’ defensiepersoneel verwacht als tegenprestatie een ‘can do’ van dit kabinet. Tot op heden wordt hier echter nog steeds geen invulling aan gegeven en wordt ze weer aan het lijntje gehouden. Het wordt hoog tijd dat er daadwerkelijk invulling wordt gegeven aan de steeds weer genoemde ‘trendbreuk’. Van een trendbreuk is alleen sprake als dit leidt tot een meerjarig, Kamer breed gedragen, plan dat er uiteindelijk zorg voor draagt dat er weer sprake is van een gezonde defensieorganisatie. Een organisatie waarbij daadwerkelijk sprake is van een voor haar taak berekende krijgsmacht, met modern en innovatief materieel en die volledig gevuld is met goed opgeleid, getraind en gemotiveerd personeel. Alleen dan is er toekomstperspectief voor Defensie en haar personeel én kan de jarenlange neerwaartse spiraal ten positieve worden gekeerd.
(bron)
vrijdag 19 juni 2015
Nederland neemt jaar langer deel aan operaties tegen ISIS en aan VN-missie in Mali
De Nederlandse militaire deelname aan de strijd tegen ISIS en aan de VN-missie in Mali, MINUSMA, wordt met een jaar verlengd. De onrust en instabiliteit in de regio’s die grenzen aan Europa blijven aanhouden. Daarom wordt de bijdrage aan de internationale inspanningen voor de bestrijding van die crises voortgezet. De ministerraad heeft ingestemd met toezending van de artikel 100-brieven hierover aan de Tweede Kamer. In deze brieven kondigt het kabinet ook aan dat de Tweede Kamer op Prinsjesdag wordt geïnformeerd over de structurele financiering van missies.
Irak
Het huidige mandaat voor de Nederlandse deelname aan de brede internationale coalitie die strijdt tegen ISIS loopt tot 1 oktober aanstaande en is nu verlengd tot 1 oktober 2016. ‘Meer dan ooit is onze interne veiligheid verbonden met externe veiligheid’, aldus minister Koenders van Buitenlandse Zaken. ‘Dat is de reden waarom Nederland zijn internationale verantwoordelijkheid neemt en daarnaast inzet op een versterkte politieke strategie in Irak’. Minister Hennis van Defensie: ‘Deze brute terroristische organisatie is een aanslag op alles waar wij voor staan’. Volgens haar is voortgezette militaire inzet, als onderdeel van een bredere politieke strategie, dan ook hard nodig. ‘De methoden en handelingen van ISIS zijn onacceptabel. Onmenselijk en een regelrechte schending van de fundamentele rechten van de mens’, aldus de ministers.
Na 1 oktober zet Nederland de deelname aan de luchtcampagne tegen ISIS voort met vier F-16’s, ondersteund door ongeveer 200 militairen. Verder blijft Nederland met in totaal 130 militairen bijdragen aan de training van Iraakse strijdkrachten en Peshmerga. Ook is het voornemen om met België te gaan samenwerken. Onder voorbehoud van politieke besluitvorming lost België vanaf juli 2016 Nederland af voor de duur van een jaar.
Mali
De huidige Nederlandse bijdrage van ongeveer 450 militairen aan de VN-missie in Mali, MINUSMA, loopt tot het einde van dit jaar en wordt nu verlengd tot eind 2016. Deze bijdrage richt zich op de inlichtingenketen van MINUSMA en bestaat onder andere uit special forces, gevechts- en transporthelikopters en analisten. Ook de Nederlandse bijdrage met civiele experts en politiefunctionarissen aan de missie wordt voortgezet. ‘Nederland heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het opzetten van de inlichtingencapaciteit, die de ogen en oren van de missie vormt. Dit is uniek binnen een VN-missie, Nederland heeft hiermee echt iets nieuws gebracht. Daar is internationaal veel waardering voor’, aldus minister Hennis. Mali kampt nog steeds met terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit en het risico van steeds grotere migratiestromen als de regio verder destabiliseert. Dat raakt uiteindelijk ook Europa. ‘Mali bevindt zich op een belangrijk moment in het vredesproces en MINUSMA heeft daarbij een belangrijke rol. Vandaar het besluit de goed functionerende Nederlandse inspanning met een jaar te verlengen’, stelt minister Koenders. Nederland spant zich er de komende tijd ook voor in een aantal taken aan andere landen te kunnen overdragen.
Afghanistan
De ministerraad heeft ook ingestemd met toezending aan de Tweede Kamer van een brief over de Nederlandse militaire inzet voor de NAVO-missie in Afghanistan, Resolute Support. Sinds het einde van de ISAF-missie op 31 december 2014 is Afghanistan zelf verantwoordelijk voor de veiligheid in het land. De huidige NAVO-missie richt zich op het trainen en adviseren van de Afghaanse veiligheidstroepen. De NAVO heeft besloten de eerste fase van deze missie, die eigenlijk tot oktober 2015 zou lopen, te verlengen. Reden hiervoor is dat de uitvoering van het trainings-en adviesprogramma vertraging heeft opgelopen, mede door de politieke impasse die ontstond na de Afghaanse presidentsverkiezingen. In fase twee zal de NAVO-presentie deels worden afgebouwd. Gelet op het belang van de missie heeft het kabinet besloten de huidige Nederlandse bijdrage van maximaal 100 militairen gedurende de verlengde eerste fase van de missie voort te zetten. Over de invulling van een Nederlandse deelname aan fase twee zal het kabinet op een later moment besluiten. De einddatum van de NAVO-missie blijft vooralsnog zoals voorzien, 31 december 2016.
De Kamerbrieven: Afghanistan, Irak, Mali
(Rijksoverheid, 19 juni 2015)
Irak
Het huidige mandaat voor de Nederlandse deelname aan de brede internationale coalitie die strijdt tegen ISIS loopt tot 1 oktober aanstaande en is nu verlengd tot 1 oktober 2016. ‘Meer dan ooit is onze interne veiligheid verbonden met externe veiligheid’, aldus minister Koenders van Buitenlandse Zaken. ‘Dat is de reden waarom Nederland zijn internationale verantwoordelijkheid neemt en daarnaast inzet op een versterkte politieke strategie in Irak’. Minister Hennis van Defensie: ‘Deze brute terroristische organisatie is een aanslag op alles waar wij voor staan’. Volgens haar is voortgezette militaire inzet, als onderdeel van een bredere politieke strategie, dan ook hard nodig. ‘De methoden en handelingen van ISIS zijn onacceptabel. Onmenselijk en een regelrechte schending van de fundamentele rechten van de mens’, aldus de ministers.
Na 1 oktober zet Nederland de deelname aan de luchtcampagne tegen ISIS voort met vier F-16’s, ondersteund door ongeveer 200 militairen. Verder blijft Nederland met in totaal 130 militairen bijdragen aan de training van Iraakse strijdkrachten en Peshmerga. Ook is het voornemen om met België te gaan samenwerken. Onder voorbehoud van politieke besluitvorming lost België vanaf juli 2016 Nederland af voor de duur van een jaar.
Mali
De huidige Nederlandse bijdrage van ongeveer 450 militairen aan de VN-missie in Mali, MINUSMA, loopt tot het einde van dit jaar en wordt nu verlengd tot eind 2016. Deze bijdrage richt zich op de inlichtingenketen van MINUSMA en bestaat onder andere uit special forces, gevechts- en transporthelikopters en analisten. Ook de Nederlandse bijdrage met civiele experts en politiefunctionarissen aan de missie wordt voortgezet. ‘Nederland heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het opzetten van de inlichtingencapaciteit, die de ogen en oren van de missie vormt. Dit is uniek binnen een VN-missie, Nederland heeft hiermee echt iets nieuws gebracht. Daar is internationaal veel waardering voor’, aldus minister Hennis. Mali kampt nog steeds met terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit en het risico van steeds grotere migratiestromen als de regio verder destabiliseert. Dat raakt uiteindelijk ook Europa. ‘Mali bevindt zich op een belangrijk moment in het vredesproces en MINUSMA heeft daarbij een belangrijke rol. Vandaar het besluit de goed functionerende Nederlandse inspanning met een jaar te verlengen’, stelt minister Koenders. Nederland spant zich er de komende tijd ook voor in een aantal taken aan andere landen te kunnen overdragen.
Afghanistan
De ministerraad heeft ook ingestemd met toezending aan de Tweede Kamer van een brief over de Nederlandse militaire inzet voor de NAVO-missie in Afghanistan, Resolute Support. Sinds het einde van de ISAF-missie op 31 december 2014 is Afghanistan zelf verantwoordelijk voor de veiligheid in het land. De huidige NAVO-missie richt zich op het trainen en adviseren van de Afghaanse veiligheidstroepen. De NAVO heeft besloten de eerste fase van deze missie, die eigenlijk tot oktober 2015 zou lopen, te verlengen. Reden hiervoor is dat de uitvoering van het trainings-en adviesprogramma vertraging heeft opgelopen, mede door de politieke impasse die ontstond na de Afghaanse presidentsverkiezingen. In fase twee zal de NAVO-presentie deels worden afgebouwd. Gelet op het belang van de missie heeft het kabinet besloten de huidige Nederlandse bijdrage van maximaal 100 militairen gedurende de verlengde eerste fase van de missie voort te zetten. Over de invulling van een Nederlandse deelname aan fase twee zal het kabinet op een later moment besluiten. De einddatum van de NAVO-missie blijft vooralsnog zoals voorzien, 31 december 2016.
De Kamerbrieven: Afghanistan, Irak, Mali
(Rijksoverheid, 19 juni 2015)
Kabinet: versterking krijgsmacht nodig
Met het oog op de veranderende veiligheidssituatie en de hogere eisen die aan de krijgsmacht worden gesteld, zet het kabinet in op het verder versterken van de basisgereedheid. Dit is wederom een belangrijke stap in het kader van het meerjarig perspectief dat het kabinet voor ogen staat. Dat laten ministers Hennis-Plasschaert van Defensie en Koenders van Buitenlandse Zaken in een brief aan de Tweede Kamer weten. De brief is een reactie op de in september vorig jaar ingediende motie van SGP- fractievoorzitter Van der Staaij en anderen. Het kabinet maakt met deze brief duidelijk de trendbreuk ten aanzien van Defensie voort te willen zetten. De financiële consequenties die het kabinet voor de begroting van 2016 hieraan zal verbinden, worden op Prinsjesdag bekendgemaakt. Dat geldt ook voor de toekomstige financiering van de inzet van de krijgsmacht voor crisisbeheersingsoperaties.
"Er moet rekening worden gehouden met een langdurige periode van spanningen en instabiliteit, dichtbij en ver weg", aldus Hennis en Koenders. Internationale conflictbeslechting en preventie in de regio's om ons heen zijn in het belang van Nederland. Internationale crisissituaties kunnen immers een directe impact hebben op de nationale veiligheid. "Gelet op de aard van de (internationale) veiligheidsproblematiek acht het kabinet versterking van de krijgsmacht noodzakelijk. Er is bovendien een actief buitenlandbeleid nodig, een actieve betrokkenheid bij de wereld om ons heen", schrijven beide ministers.
De internationale ontwikkelingen stellen structureel hogere eisen aan de gereedheid, paraatheid, verplaatsbaarheid en inzetbaarheid van militaire eenheden. Dit heeft ook gevolgen voor bijvoorbeeld reservedelen- en munitie die op voorraad moeten liggen. Tevens is er extra capaciteit nodig voor opleiding en training ter verbetering van de geoefendheid van operationele eenheden (inclusief de hogere geweldsniveaus).
Het kabinet acht een actief buitenland-, veiligheids- en defensiebeleid van wezenlijke betekenis voor onze strategische belangen, onze vrijheden en onze waarden. Een integrale benadering staat hierbij voorop. In dit verband wordt van Nederland, als lidstaat van de NAVO en de EU, verwacht dat het een bijdrage van betekenis levert, ook in militair opzicht. Het kabinet gaat de verantwoordelijkheid hiervoor niet uit de weg.
(Rijksoverheid, 19 juni 2015)
"Er moet rekening worden gehouden met een langdurige periode van spanningen en instabiliteit, dichtbij en ver weg", aldus Hennis en Koenders. Internationale conflictbeslechting en preventie in de regio's om ons heen zijn in het belang van Nederland. Internationale crisissituaties kunnen immers een directe impact hebben op de nationale veiligheid. "Gelet op de aard van de (internationale) veiligheidsproblematiek acht het kabinet versterking van de krijgsmacht noodzakelijk. Er is bovendien een actief buitenlandbeleid nodig, een actieve betrokkenheid bij de wereld om ons heen", schrijven beide ministers.
De internationale ontwikkelingen stellen structureel hogere eisen aan de gereedheid, paraatheid, verplaatsbaarheid en inzetbaarheid van militaire eenheden. Dit heeft ook gevolgen voor bijvoorbeeld reservedelen- en munitie die op voorraad moeten liggen. Tevens is er extra capaciteit nodig voor opleiding en training ter verbetering van de geoefendheid van operationele eenheden (inclusief de hogere geweldsniveaus).
Het kabinet acht een actief buitenland-, veiligheids- en defensiebeleid van wezenlijke betekenis voor onze strategische belangen, onze vrijheden en onze waarden. Een integrale benadering staat hierbij voorop. In dit verband wordt van Nederland, als lidstaat van de NAVO en de EU, verwacht dat het een bijdrage van betekenis levert, ook in militair opzicht. Het kabinet gaat de verantwoordelijkheid hiervoor niet uit de weg.
(Rijksoverheid, 19 juni 2015)
Kamerbrief: Motie van der Staaij c.s. over het ambitieniveau van de krijgsmacht in de komende jaren
19 juni 2015
Inleiding
Op 7 november 2014 is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet uitvoering geeft aan de tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen ingediende motie van het lid Van der Staaij c.s. over het noodzakelijke ambitieniveau van onze krijgsmacht in de komende jaren (Kamerstuk 33763, nr. 59). Eerder nam de Eerste Kamer de motie Kuiper c.s. aan over het nakomen van budgettaire internationale verplichtingen aangaande het defensiebudget (Kamerstuk 33 750 X, C). In de Miljoenennota 2015 heeft het kabinet zelf al de intentie uitgesproken de trendbreuk ten aanzien van Defensie, waar mogelijk en nodig, voort te zetten.
Het kabinet heeft toegezegd de Tweede Kamer in het voorjaar van 2015 te informeren over de gevolgen die het aan de motie-Van der Staaij c.s. verbindt. Deze toezegging doen wij hierbij gestand.
Bij de totstandkoming van deze brief heeft het kabinet met belangstelling kennisgenomen van het recente briefadvies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (Instabiliteit rond Europa: confrontatie met een nieuwe werkelijkheid, no. 94, april 2015). In augustus zal het kabinet apart reageren op de uitkomsten van het in de brief van 7 november 2014 genoemde Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) 'Wapensystemen'. In deze brief werd voorts aangekondigd dat de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) voornemens was om in het voorjaar van 2015 een advies uit te brengen over de toekomst van het Nederlandse veiligheids- en defensiebeleid. De WRR heeft laten weten dat dit advies na de zomer beschikbaar komt.
Integrale benadering
In de Beleidsbrief Internationale Veiligheid Turbulente tijden in een instabiele omgeving (Kamerstuk 33694, nr. 6, 14 november 2014) is het kabinet reeds uitvoerig ingegaan op de relevante ontwikkelingen in onze internationale veiligheidsomgeving en de gevolgen daarvan voor ons buitenland- en veiligheidsbeleid. De daarin beschreven algemene trends zijn onverminderd relevant. Er moet rekening worden gehouden met een langdurige periode van spanningen en instabiliteit, dichtbij en ver weg.
Gelet op de aard van de (internationale) veiligheidsproblematiek acht het kabinet versterking van de krijgsmacht noodzakelijk. Er is bovendien een actief buitenlandbeleid nodig, een actieve betrokkenheid bij de wereld om ons heen, waarbij een goede balans moet worden gevonden tussen de noodzakelijke acute symptoombestrijding en een meerjarige, structurele aanpak van de onderliggende oorzaken van instabiliteit om te komen tot duurzame oplossingen. Voor de crises van nu bestaan geen quick fixes: de complexiteit en ook intensiteit van de conflicten vragen om samenwerking in internationaal verband en een geïntegreerde aanpak, met de gecoördineerde inzet van verschillende instrumenten: diplomatie, ontwikkelingssamenwerking, defensie, politie en justitie, het sanctie-instrumentarium, cyber en inlichtingen. Mede naar aanleiding van de terroristische aanslagen in Parijs heeft het kabinet op 27 februari jl., zoals u weet, reeds maatregelen ter versterking van de contraterrorisme (CT)-keten getroffen (kamerstuk 29 754, nr. 302).
De Nederlandse krijgsmacht in de nieuwe veiligheidscontext
Door de ontwikkelingen aan de randen van het Navo-verdragsgebied, krijgt de collectieve verdedigingstaak van de krijgsmacht begrijpelijkerwijs volop de aandacht. Zo hebben we aan de oostflank te maken met de ingrijpende gevolgen van het destabiliserende optreden van Rusland in Oekraïne, en meer in het algemeen met de toegenomen militaire assertiviteit van Rusland. Dit heeft consequenties voor de veiligheid van het bondgenootschappelijk verdragsgebied en noopt tot extra investeringen in de gereedheid en slagkracht van de bondgenootschappelijke strijdkrachten. De grotere aanwezigheid van de Navo in het oostelijke deel van het bondgenootschap en de structureel hogere eisen die de Navo stelt aan de bondgenootschappelijke strijdkrachten, vergen van alle bondgenoten een verhoogde inspanning.
Tijdens de Navo-top in Wales is een Readiness Action Plan (RAP) overeengekomen. Op rotatiebasis zal in de oostelijke Navo-landen worden ontplooid en geoefend. Als onderdeel van het RAP wordt onder meer de Very High Readiness Joint Task Force (VJTF) opgericht, die bedoeld is om binnen zeer korte tijd troepen te kunnen inzetten. In deze context zijn ook de tijdens de Navo-top overeengekomen afspraken en intenties ten aanzien van het uitgavenniveau voor Defensie relevant (zie verslag van de Navo-top in Newport, Verenigd Koninkrijk van 4 en 5 september 2014, Kamerstuk 28 676, nr. 210). Ons land neemt deze afspraken serieus. Het kabinet stelt vast dat een groeiend aantal Europese landen de defensie-inspanning inderdaad versterkt. De Europese Raad van 25 en 26 juni zal bovendien een verdere impuls willen geven aan de versterking van het GVDB, tegen de achtergrond van de verslechterde veiligheidsomstandigheden (zie Kamerstuk 21501-28-125, 26 april 2015).
De beoogde investeringen zijn evenzeer van belang met het oog op de situatie aan de zuidflank, in het bijzonder de opkomst van ISIS en andere terroristische en extremistische groeperingen in onder meer Irak, Syrië en Libië. Er is sprake van groeiende instabiliteit elders in het Midden-Oosten en ook in Noord-Afrika. Conflictbeslechting en –preventie in deze regio’s, zijn in ons eigen belang. De veiligheid in eigen land is immers onlosmakelijk verbonden met de ontwikkelingen in de wereld om ons heen. Gebleken is dat een verslechtering in de internationale veiligheidssituatie, direct of indirect, repercussies kan hebben voor onze samenleving. Als gevolg van het samengestelde (‘hybride’) karakter van mogelijke dreigingen, moet dus ook rekening worden gehouden met een verhoogde inzet in het kader van de nationale bijstandstaken van de krijgsmacht. De Beleidsbrief Internationale Veiligheid onderstreept bovendien dat Nederland zich blijvend inzet voor een sterke internationale rechtsorde en dat versterking hiervan harder dan ooit nodig is. De tweede hoofdtaak van de krijgsmacht, namelijk de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde, heeft als gevolg van de internationale ontwikkelingen dan ook geenszins aan belang ingeboet. Een gecoördineerde inzet van diplomatieke, militaire en ontwikkelingssamenwerkingsinstrumenten blijft hierbij het uitgangspunt (3D).
Meerjarig perspectief: koersvast in turbulente tijden
In de brief van 7 november jl. over de uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. heeft het kabinet tot uitdrukking gebracht dat de versterking van de krijgsmacht moet berusten op een meerjarig perspectief. Dit strookt met de in Navo-verband gemaakte afspraken en ook met de intentie van dit kabinet om de trendbreuk ten aanzien van Defensie de komende jaren, waar mogelijk en nodig, voort te zetten.
Zoals bekend, heeft het kabinet met de intensivering in de begroting van 2015 van structureel 100 miljoen euro reeds de noodzaak van versterking van de krijgsmacht onderstreept. Ook in het najaar van 2013 heeft het kabinet extra geld (€115 miljoen) voor Defensie vrijgemaakt. De richting die met de nota In het belang van Nederland (2013) is ingeslagen, zal bij de verdere versterking van de krijgsmacht onverminderd het uitgangspunt zijn. In deze nota heeft het kabinet gekozen voor een krijgsmacht die kan omgaan met diffuse dreigingen en risico’s en die is voorbereid op een scala aan inzetmogelijkheden. De recente ontwikkelingen in de veiligheidssituatie onderstrepen de juistheid van deze keuze. Het belang van internationale samenwerking, financiële duurzaamheid en toekomstbestendigheid – kernbegrippen in de nota – is eveneens onverminderd groot.
De Navo stelt, zoals gezegd, structureel hogere eisen aan de gereedheid van militaire eenheden. Deze hogere eisen gelden ook voor de Nederlandse krijgsmacht. In het kader van het meerjarige perspectief wordt daarom als eerste vervolgstap prioriteit gegeven aan de versterking van de basisgereedheid van de krijgsmacht. Daarmee kan Nederland al op relatief korte termijn een tastbare bijdrage leveren aan het RAP, en als onderdeel daarvan de snel inzetbare VJTF. Langere reactietijden en lagere munitievoorraden die eerder nog acceptabel waren, verhouden zich niet langer met de ontwikkelingen in de (internationale) veiligheidssituatie. Hierbij gaat het enerzijds om de versterking van de operationele gereedheid van bestaande eenheden en anderzijds om de flexibiliteit en robuustheid van de bedrijfsvoering als voorwaarde om de inzet van de krijgsmacht te ondersteunen. Concreet gaat het dan bijvoorbeeld om het vergroten van reservedelen- en munitievoorraden. Ook is er behoefte aan extra capaciteit voor opleiding en training om de geoefendheid van operationele eenheden (inclusief voor de hogere geweldsniveaus) te verbeteren. Tevens moeten op enkele onderdelen de kennisbasis en de ondersteuning van de krijgsmacht worden versterkt. De financiële consequenties die het kabinet voor de begroting van 2016 aan de versterking van de basisgereedheid zal verbinden, worden op Prinsjesdag bekendgemaakt.
Afhankelijk van de ontwikkelingen in de internationale veiligheidssituatie de komende jaren, en ook de beschikbare financiële mogelijkheden, staan het kabinet voorts de volgende stappen voor ogen in het kader van een meerjarig perspectief: de versterking van de ondersteunende operationele eenheden van de krijgsmacht, de zogenaamde Combat Support (CS) en Combat Service Support (CSS), evenals een gerichte kwantitatieve en kwalitatieve versterking van gevechtseenheden en de vervanging van noodzakelijke capaciteiten. Met deze benadering kunnen de operationele gereedheid, inzetbaarheid en slagkracht van de krijgsmacht steeds verder worden verbeterd. De balans tussen gevechtseenheden, (gevechts)ondersteunende eenheden, bedrijfsvoering en staven moet daarbij zijn gewaarborgd. Ondersteunende capaciteiten zijn schaars bij vrijwel alle bondgenoten. In de praktijk blijkt het dan ook buitengewoon lastig om op deze terreinen een appel te doen op partners. Als onderdeel van het meerjarig perspectief dient overigens ook te worden gekeken naar de diplomatieke en OS-instrumenten die in het kader van de geïntegreerde benadering nodig zijn om te komen tot duurzame oplossingen.
Versterking van de capaciteiten van de MIVD overeenkomstig de motie-Segers (Kamerstuk 34 000, nr. 55) is onderdeel van de bovenstaande stappen. Met de intensivering van 17 miljoen euro bij de MIVD ten behoeve van de bestrijding van het terrorisme, waartoe het kabinet op 27 februari jl. heeft besloten, is al een belangrijke stap genomen. Dit laat onverlet dat op andere terreinen nog sprake is van een verschil tussen de vraag naar inlichtingen en de mogelijkheden om aan die vraag te voldoen. Inlichtingen zijn onmiskenbaar van groeiend belang. Dit geldt ook voor het in toenemende mate informatiegestuurde optreden van de krijgsmacht. De wijziging van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) die het kabinet heeft voorgesteld, waarmee het technologisch achterhaalde onderscheid tussen kabel- en niet-kabelgebonden interceptie wordt opgeheven, is eveneens een noodzakelijke stap voorwaarts, die niet alleen voor de krijgsmacht van betekenis is maar in een breder verband moet worden geplaatst. Deze wijziging komt niet alleen de ondersteuning van militaire missies ten goede, maar ook de inlichtingenpositie ten behoeve van de nationale veiligheid en de digitale veiligheid van Nederland.
Gevolgen voor het ambitieniveau
De motie-Van der Staaij c.s. roept het kabinet op het ambitieniveau van de krijgsmacht aan te passen en te waarborgen dat het niveau van defensiebestedingen gelijke tred zal houden met het noodzakelijke ambitieniveau voor onze krijgsmacht. In de Miljoenennota 2015 heeft het kabinet de noodzaak van aanpassing van het ambitieniveau reeds onderkend. Ook hier geldt echter dat de mate waarin en het moment waarop het ambitieniveau en de bijbehorende inzetbaarheidsdoelstellingen kunnen worden aangepast, afhangt van de financiële mogelijkheden die het kabinet op een zeker moment tot zijn beschikking heeft.
In de periodieke rapportages aan de Tweede Kamer over de inzetbaarheidsdoelstellingen in het jaarverslag en bij de begroting (Kamerstuk 32 733, nr. 116) is gesteld dat Defensie grotendeels voldoet aan de inzetbaarheidsdoelstellingen maar dat er wezenlijke beperkingen bestaan. Ook de brieven van 9 oktober 2014 (Kamerstuk 33763, nr. 57) en van 22 mei jl. over knelpunten in de materiële gereedheid (Kamerstuk 33 763, nr. 74) gaan uitvoerig op deze beperkingen in. De opheffing van deze beperkingen leidt tot een wezenlijke verbetering van de basisgereedheid en de inzetbaarheid van de krijgsmacht en gaat noodzakelijkerwijs vooraf aan de aanpassing van de inzetbaarheidsdoelstellingen zoals opgenomen in de nota In het belang van Nederland.
Een financieel duurzame krijgsmacht
Zoals bekend zijn in de nota In het belang van Nederland belangrijke aanzetten gegeven om tot een financieel duurzame defensieorganisatie te komen. Zo wordt de systematiek van levensduurkosten structureel ingebed in de bedrijfsvoering. Defensie zet dit op volle kracht voort. Hiermee wordt gaandeweg steeds meer inzicht verkregen in de kosten van het hebben en gebruiken van wapensystemen. Dit leidt er overigens ook toe dat risico’s en budgettaire problematiek, die eerder niet werden onderkend, duidelijker in beeld komen en om een oplossing vragen. Een specifiek aandachtspunt daarbij betreft de invloed van de rijksbrede afspraken over prijsbijstelling en valutaschommelingen. Het kabinet komt hierop in volgende begrotingen terug.
Financiering inzet krijgsmacht voor crisisbeheersingsoperaties
Tijdens het plenaire debat op 2 oktober 2014 over de Nederlandse militaire bijdrage aan de internationale strijd tegen ISIS is aandacht besteed aan de financiering van militaire missies in structurele zin. Overeenkomstig de wens van de Tweede Kamer, heeft het kabinet toegezegd dit onderwerp bij de uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. te betrekken. Bij de begrotingsbehandeling voor Buitenlandse Zaken heeft de Kamer vervolgens de motie van de leden Ten Broeke en Servaes (Kamerstuk 34 000 V, nr. 21) over alternatieve en meer flexibele begrotingsmethoden aangenomen. Het kabinet onderschrijft de opvatting van de Tweede Kamer dat de financiering van de inzet van de krijgsmacht voor crisisbeheersingsoperaties aandacht behoeft. Op Prinsjesdag wordt u geïnformeerd over de financiële uitwerking hiervan.
Tot besluit
In de Internationale Veiligheidsstrategie worden drie strategische belangen onderscheiden, te weten de verdediging van het eigen en het bondgenootschappelijke grondgebied, een goed functionerende internationale rechtsorde en economische veiligheid. Het kabinet is ervan overtuigd dat een actief buitenland-, veiligheids- en defensiebeleid van wezenlijke betekenis is voor onze strategische belangen, onze vrijheden en onze waarden. Een integrale benadering staat hierbij voorop. In dat verband wordt van Nederland, als lidstaat van de Navo en de EU, verwacht dat het een bijdrage van betekenis levert, ook in militair opzicht. Het kabinet gaat de verantwoordelijkheid hiervoor niet uit de weg.
DE MINISTER VAN DEFENSIE DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
J.A. Hennis-Plasschaert Bert Koenders
Interim-flitsmacht toont breed scala aan inzetmogelijkheden
De NAVO heeft in Polen tijdens oefening Noble Jump aangetoond dat de multinationale partners binnen de Interim Very High Readiness Joint Task Force (VJTF) goed op elkaar zijn ingespeeld. Na een week vol integratie-oefeningen toonde de VJTF-brigade donderdag haar diversiteit aan robuuste capaciteiten.
Noren, Nederlanders en Duitsers vormen samen de ruggengraat van deze zeer snel inzetbare flitsmacht. Zij traden dus op de voorgrond tijdens een complexe demonstratie waar onder anderen de secretaris-generaal van de NAVO en de Defensieministers van Duitsland, Nederland, Noorwegen en gastland Polen aanwezig waren. Naast bovengenoemde landen integreerden ook eenheden uit België, Hongarije, Litouwen, Tsjechië en de VS.
Grote inzet
Opvallend was de grote diversiteit aan middelen die in oefengebied Zagan op de mat werd gelegd. Zo startte de aanval met een gecombineerde actie van Poolse en Nederlandse 'special forces'. Maar ook speelden bijvoorbeeld artillerie, gevechtshelikopters, jachtvliegtuigen en tanks een belangrijke rol in de 'joint effort', de gezamenlijke inzet.
Hennis: “oefening is noodzakelijk”
Defensieminister Jeanine Hennis-Plasschaert benutte haar aanwezigheid in Zagan om zelf te kunnen spreken met de deelnemende militairen: "Het is goed om met eigen ogen te zien wat hier gebeurt, en te horen wat de ervaringen van de mannen zijn. Deze oefening is noodzakelijk om te voldoen aan de NAVO-eisen voor wat betreft snelle inzetbaarheid en paraatheid. Dat is hard nodig, gelet op de situatie aan de zuid- en oostgrens van ons NAVO-grondgebied."
Samenwerking mortiergroepen
11 Luchtmobiele Brigade zette onder meer mortieren en luchtmobiele infanteristen in. De Nederlandse mortieristen trainden in Polen intensief met hun Tsjechische collega's, tot wederzijds genoegen.
Pelotonscommandant tweede luitenant Roman (CZE): "De samenwerking tussen de mortiergroepen gaat uitstekend. Voor mijn mannen is het een goede mogelijkheid om met de Nederlanders te sparren op het gebied van wapens en procedures. En de verschillen tussen onze mortierstukken blijken gering."
Trainen met Noren
Het Noorse Telemark Battalion dat tijdens Noble Jump in actie kwam, oefent al veel langer met Duitse en Nederlandse eenheden. "Ik moet zeggen dat de integratie binnen de VJTF prima tot stand is gekomen", aldus bataljonscommandant luitenant-kolonel Trond Haande. "Dit is niet de eerste keer dat we samenwerken. We trainen vaker gezamenlijk in Nederland of Noorwegen. En vlak voor we naar Zagan verplaatsten, hebben we nog enkele weken intensief geoefend met Nederlanders en Duitsers. De ruggegraat van de VJTF is dus al aardig op elkaar ingespeeld."
Noble Jump toont kunnen
Kapitein Rob, compagniescommandant bij 11 Luchtmobiele Brigade, geeft aan dat Noble Jump moest bijdragen aan de integratie tussen soldaten met verschillende culturen: "Je wilt elkaar immers beter leren kennen. Dat hebben we op schietbanen gedaan, maar ook daarbuiten. Uiteindelijk is deze oefening geëindigd in een grote demonstratie, waarin we hebben laten zien dat we in staat zijn samen operaties uit te voeren, samen te kunnen manoeuvreren, en samen een potentiële vijand aan te kunnen."
(ministerie van Defensie, 18 juni 2015)
Noren, Nederlanders en Duitsers vormen samen de ruggengraat van deze zeer snel inzetbare flitsmacht. Zij traden dus op de voorgrond tijdens een complexe demonstratie waar onder anderen de secretaris-generaal van de NAVO en de Defensieministers van Duitsland, Nederland, Noorwegen en gastland Polen aanwezig waren. Naast bovengenoemde landen integreerden ook eenheden uit België, Hongarije, Litouwen, Tsjechië en de VS.
Grote inzet
Opvallend was de grote diversiteit aan middelen die in oefengebied Zagan op de mat werd gelegd. Zo startte de aanval met een gecombineerde actie van Poolse en Nederlandse 'special forces'. Maar ook speelden bijvoorbeeld artillerie, gevechtshelikopters, jachtvliegtuigen en tanks een belangrijke rol in de 'joint effort', de gezamenlijke inzet.
Hennis: “oefening is noodzakelijk”
Defensieminister Jeanine Hennis-Plasschaert benutte haar aanwezigheid in Zagan om zelf te kunnen spreken met de deelnemende militairen: "Het is goed om met eigen ogen te zien wat hier gebeurt, en te horen wat de ervaringen van de mannen zijn. Deze oefening is noodzakelijk om te voldoen aan de NAVO-eisen voor wat betreft snelle inzetbaarheid en paraatheid. Dat is hard nodig, gelet op de situatie aan de zuid- en oostgrens van ons NAVO-grondgebied."
Samenwerking mortiergroepen
11 Luchtmobiele Brigade zette onder meer mortieren en luchtmobiele infanteristen in. De Nederlandse mortieristen trainden in Polen intensief met hun Tsjechische collega's, tot wederzijds genoegen.
Pelotonscommandant tweede luitenant Roman (CZE): "De samenwerking tussen de mortiergroepen gaat uitstekend. Voor mijn mannen is het een goede mogelijkheid om met de Nederlanders te sparren op het gebied van wapens en procedures. En de verschillen tussen onze mortierstukken blijken gering."
Trainen met Noren
Het Noorse Telemark Battalion dat tijdens Noble Jump in actie kwam, oefent al veel langer met Duitse en Nederlandse eenheden. "Ik moet zeggen dat de integratie binnen de VJTF prima tot stand is gekomen", aldus bataljonscommandant luitenant-kolonel Trond Haande. "Dit is niet de eerste keer dat we samenwerken. We trainen vaker gezamenlijk in Nederland of Noorwegen. En vlak voor we naar Zagan verplaatsten, hebben we nog enkele weken intensief geoefend met Nederlanders en Duitsers. De ruggegraat van de VJTF is dus al aardig op elkaar ingespeeld."
Noble Jump toont kunnen
Kapitein Rob, compagniescommandant bij 11 Luchtmobiele Brigade, geeft aan dat Noble Jump moest bijdragen aan de integratie tussen soldaten met verschillende culturen: "Je wilt elkaar immers beter leren kennen. Dat hebben we op schietbanen gedaan, maar ook daarbuiten. Uiteindelijk is deze oefening geëindigd in een grote demonstratie, waarin we hebben laten zien dat we in staat zijn samen operaties uit te voeren, samen te kunnen manoeuvreren, en samen een potentiële vijand aan te kunnen."
(ministerie van Defensie, 18 juni 2015)
donderdag 11 juni 2015
Kamerbrief: Visie op de toekomst van de onderzeedienst
de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
11 juni 2015
Inleiding
Hierbij bied ik u de brief aan over de toekomst van de Nederlandse onderzeedienst. Daarmee geef ik uitvoering aan de motie-Knops (Kamerstuk 33 763, nr. 18 van 6 november 2013) en licht ik het, reeds in de nota In het belang van Nederland vastgestelde, belang van de vervanging van de Walrusklasse nader toe. Het ontwerp van de Walrusklasse markeerde in de jaren zeventig van de vorige eeuw een ingrijpende omwenteling op het vlak van de bouw, de bedrijfsvoering en de inzet van onderzeeboten. Sinds de invoering begin jaren negentig van de vorige eeuw heeft dit concept zijn toegevoegde waarde bewezen. Om de huidige onderzeeboten vanaf 2025 te kunnen vervangen, moet in 2015 worden begonnen met de voorbereiding daarvan (zie ook antwoorden op de vragenlijst inzake de vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2015, brief van 23 oktober 2014). De komende jaren zijn nodig om op zorgvuldige wijze de vervanging van dit complexe wapensysteem gestalte te geven. Vanzelfsprekend kan op de goede ervaringen met de Walrusklasse worden voortgebouwd, maar ook andere vervangingsopties zullen worden overwogen. Optimale benutting van de samenwerkingsmogelijkheden met partnerlanden vormt het uitgangspunt. Ook de nationale kennisinstituten en de defensie- en veiligheidgerelateerde industrie worden in een vroeg stadium bij de vervanging betrokken.
Belang voor Nederland
Voor Nederland, met zijn grote zeehavens en maritieme belangen in Europa, het Caribisch gebied en andere delen van de wereld, is een militaire capaciteit om onder water te kunnen optreden van belang. Vanwege hun specifieke eigenschappen zijn de Nederlandse onderzeeboten een relevante nichecapaciteit voor de Navo en de EU. De internationale machtsverhoudingen verschuiven en een toenemend aantal spelers wil de zee in strategische zin en voor eigen gewin benutten. Alleen de onderzeeboot kan gedurende langere tijd onopgemerkt blijven, ook in een omgeving waar de dreiging groot is en geen militair overwicht bestaat. De onderzeeboot is zeer geschikt voor de bescherming van scheepvaart en handelsroutes, voor de ondersteuning van militaire interventies, en om vijandelijke eenheden bewegingsvrijheid te ontnemen. Met een relatief beperkte militaire inzet kan in uiteenlopende inzetscenario's, op en vanuit zee, een groot effect worden bereikt. Het afdwingen van een wapenembargo door middel van een maritieme blokkade en het (ver)hinderen van maritieme operaties van de tegenstander zijn hier voorbeelden van.
Als gevolg van de afstoting van de maritieme patrouillevliegtuigen en de vermindering van het aantal M-fregatten, beschikt de Nederlandse krijgsmacht uitsluitend nog over onderzeeboten voor de verdediging van vlootverbanden op grotere afstand. De Nederlandse onderzeeboten hebben voorts, eventueel in combinatie met de inzet van special forces, een belangrijke inlichtingenfunctie. In internationaal verband leveren zij bovendien een unieke capaciteit. De huidige Nederlandse onderzeeboten kunnen namelijk verder van een thuishaven en gedurende een langere periode worden ingezet dan de conventionele onderzeeboten van andere Europese landen. Een dergelijke expeditionaire onderzeebootcapaciteit is voor Nederland tevens van belang met het oog op de veiligheid van het Koninkrijk in het Caribisch gebied. Met de beoogde vervanging van zijn onderzeebootcapaciteit zou Nederland een aanzienlijke bijdrage leveren aan de vervulling van de in Navo-kader vastgestelde prioritaire behoeften op het gebied van onderzeebootbestrijding, beeldopbouw en inlichtingenvergaring.
Veiligheidspolitieke context
Verslechterde veiligheidssituatie
De wereld is er de afgelopen jaren niet veiliger op geworden. De beleidsbrief ‘Turbulente Tijden in een Instabiele Omgeving’ (Kamerstuk 33 694, nr. 6 van 14 november 2014) bevat een analyse van de internationale veiligheidssituatie, in aanvulling op de eerder vastgestelde Internationale Veiligheidsstrategie. Veiligheidsrisico’s die al langer werden onderkend, hebben zich inmiddels gemanifesteerd als reële bedreigingen. Er lijkt zich een multipolaire wereldorde af te tekenen, waarin de Europese veiligheid en de internationale rechtsorde in toenemende mate onder druk staan. Conflicten en destabiliserende krachten dringen zich in de (directe) nabijheid van Europa op. De Nederlandse samenleving ondervindt daarvan rechtstreeks de gevolgen, mede omdat de interne en externe veiligheid steeds nauwer verweven zijn. Er moet rekening worden gehouden met een langdurige periode van voortdurende instabiliteit aan de zuid- en oostflanken van Europa. In dit licht vergt ook de collectieve verdediging nadrukkelijk de aandacht. Bovendien kunnen zich nieuwe crises aandienen, zowel in de omgeving van Europa als verder weg. Van de Europese landen wordt in bondgenootschappelijk verband verwacht dat zij meer verantwoordelijkheid nemen voor hun veiligheid en de bescherming van hun belangen. Dit vergt, ook van Nederland, inspanningen ter versterking van de gezamenlijke slagkracht en een verdere verdieping van de samenwerking.
Het maritieme domein
Naar verwachting zal er, in de komende decennia, bij veel bedreigingen, spanningen en conflicten sprake zijn van een maritieme dimensie. De Nederlandse maritieme strategie 2015-2025 (Kamerstuk 31 409, nr. 70 van 16 januari 2015), de maritieme strategie van de Navo en de maritieme veiligheidsstrategie van de EU geven hiervan blijk. De afgelopen jaren is er sprake van een toenemend bewustzijn over het feit dat zeetransportroutes, zeestraten en maritieme knooppunten overal ter wereld kwetsbaar zijn. Steeds meer staten en niet-statelijke actoren beconcurreren elkaar over het gebruik van - en de controle over - dergelijke zeegebieden. Ook nieuwe routes en gebieden die in economische zin belangrijker worden, zoals de Arctische regio, zullen de komende decennia extra aandacht vergen. Het vrije gebruik van de zee is gereguleerd door het internationale zeerecht, maar niet alle staten hanteren dezelfde interpretatie daarvan. Disputen kunnen ertoe leiden dat staten diplomatieke en economische machtsmiddelen kracht bijzetten met maritieme presentie en militaire inzet.
Beperking of ontwrichting van het internationale scheepvaartverkeer, ook op grote afstand van Nederland, kan onze veiligheid en welvaart onmiddellijk treffen. De maritieme militaire machtsopbouw in Rusland en Azië, inclusief de proliferatie van moderne onderzeeboten, fregatten en raketsystemen, baart zorgen. Ook in Latijns-Amerika is sprake van een toenemende inzet van moderne marines waarvan onderzeeboten deel uitmaken. In de steeds diffusere veiligheidsomgeving zijn surveillance, beeldopbouw en goede inlichtingen cruciaal om te kunnen anticiperen op mogelijke dreigingen en conflicten, en zo ook om expeditionaire militaire operaties veilig en doelgericht te kunnen uitvoeren. Bovendien moeten de Navo-lidstaten, ook in het maritieme domein, beschikken over voldoende escalatiedominantie en het vermogen om vitale belangen mondiaal te beschermen.
Het wapensysteem
De onderzeeboot is een van de belangrijke grote wapensystemen waaraan de krijgsmacht zijn slagkracht ontleent. In het militaire optreden is het een van de weinige mogelijkheden om langdurig onopgemerkt te blijven. In tegenstelling tot oppervlakteschepen kunnen onderzeeboten kustgebieden of vijandelijke eenheden zeer dicht naderen zonder te worden opgemerkt. Dat geldt ook voor gebieden waar de tegenstander beschikt over het vermogen om anderen de toegang te ontzeggen (Anti Access, Area Denial). Voor de politieke en militaire besluitvorming kan de onderzeeboot cruciale informatie opleveren die niet op een andere manier kan worden verkregen. Verder kan de onderzeeboot niet alleen de situatie op zee, maar ook op land beïnvloeden. Zelfs in ondiep water waar de manoeuvreerruimte voor de onderzeeboot beperkt is, vergt het immers een relatief grote militaire inspanning om onderzeeboten op te sporen en te volgen. Conventionele onderzeeboten, zoals de huidige Walrusklasse, zijn beter geschikt voor operaties in ondiepe wateren dan de, over het algemeen grotere, nucleaire onderzeeboten. De voordelen van nucleair aangedreven onderzeeboten, waaronder de zeer grote actieradius en het vermogen om langdurig hogere snelheden vol te houden, gelden vooral in diepere wateren. De verschillende typen onderzeeboten zijn in internationaal verband complementair.
De kracht van de huidige Nederlandse onderzeeboot
De Nederlandse onderzeeboten van de Walrusklasse treden op als verkenner, wapendrager en uitvalsbasis voor speciale operaties. De inzet is gericht op de beïnvloeding van het gedrag van staten en de bestrijding van internationaal georganiseerd terrorisme en zware criminaliteit. Voorbeelden vormen het afdwingen van een maritieme blokkade zoals midden jaren negentig van de vorige eeuw in de Adriatische zee, de bestrijding van drugssmokkel in het Caribisch gebied en, recenter, de inzet voor piraterijbestrijding in de wateren rondom de Hoorn van Afrika. Ook in de toekomst moet de Nederlandse onderzeeboot in staat zijn om, zowel geïntegreerd in een maritieme taakgroep als zelfstandig, langdurig operaties uit te voeren ver van een thuisbasis, ook in gebieden waar een hoog dreigingsniveau heerst. In het operatiegebied moeten verschillende taken kunnen worden uitgevoerd in de opeenvolgende fases van het maritieme optreden. De bundeling van vier specifieke vermogens in één platform bepalen de kracht en veelzijdigheid van de Nederlandse onderzeeboot:
- Verzamelen, analyseren en delen van inlichtingen – het vermogen om, weken aaneengesloten, heimelijk in een gebied activiteiten van (potentiële) tegenstanders te observeren en real time te analyseren. De verzamelde inlichtingen over de gereedheid, capaciteiten en operatiepatronen vergroten de mogelijkheid om de intenties en feitelijke gedragingen van (potentiële) tegenstanders te beoordelen. Hiermee versterkt Nederland tevens zijn internationale inlichtingenpositie die berust op het principe quid pro quo. Voorafgaand aan en tijdens een conflict kunnen de operationele en tactische inlichtingen van de onderzeeboot bepalend zijn voor de doelgerichtheid van maritieme operaties. De inlichtingenfunctie is van groot belang voor de beeldopbouw en de vergroting van situational awareness.
- Speciale operaties – het vermogen om als uitvalsbasis te dienen voor de heimelijke inzet van special forces nabij en op het grondgebied van een (potentiële) tegenstander om inlichtingen te verzamelen, strategische doelen of infrastructuur uit te schakelen, of voorbereidingen te treffen voor vervolgoperaties. Dergelijke acties kunnen onder meer betrekking hebben op de voorbereiding van een amfibische operatie, een doelgerichte aanval, bevrijding van gijzelaars, of de evacuatie van Nederlandse staatsburgers onder bedreigende omstandigheden.
- Strategische beïnvloeding – het vermogen om met een relatief beperkte militaire inzet het gedrag van tegenstanders doelgericht te beïnvloeden. Dit vermogen vormt eigenlijk de optelsom van de hiervoor genoemde kenmerken. De dreiging die van de aangekondigde of vermoede aanwezigheid van onderzeeboten uitgaat, kan de tegenstander dwingen tot ingrijpende voorzorgsmaatregelen en aanpassing van zijn strategie en operatiepatroon.
De nieuwe onderzeebootcapaciteit
De uitgangspunten zoals verwoord in de nota In het belang van Nederland zijn leidend voor de vervanging en daarmee voor de vaststelling van de behoefte en de functionele eisen voor de opvolger van de Walrusklasse. De huidige inzetbaarheidsdoelstelling is: het onafgebroken beschikbaar hebben van één onderzeeboot voor langdurige inzet, of twee onderzeeboten voor een kortere periode. De inzetbaarheid van onderzeeboten valt of staat ook in de toekomst met de robuustheid van de ondersteunende organisatie en de personele beschikbaarheid.
Veelzijdigheid en aanpassingsvermogen
De Nederlandse onderzeeboot is door de bundeling van specifieke vermogens voor verschillende taken inzetbaar. De bescherming van de belangen van het Koninkrijk, ook in het Caribisch gebied, is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de inzet in nieuwe maritieme aandachtsgebieden. Met het oog op de veranderlijke aard van de veiligheidsomgeving moeten militaire capaciteiten over ‘groeipotentieel’ beschikken. Het aanpassingsvermogen gedurende de (relatief lange) levensduur van de onderzeeboot wordt onder meer bereikt door reserves en flexibiliteit in te bouwen met het oog op modificaties, modulaire aanpassing van bemensing en functionaliteit, instandhoudingsprogramma’s en de toekomstige toevoeging van externe sensoren zoals Unmanned Underwater Vehicles (UUV’s). De toepassing van nieuwe technologie maakt het waarschijnlijk mogelijk om op nieuwe onderzeeboten kleinere bemanningen in te zetten zonder daarmee afbreuk te doen aan de prestaties. Het is onwaarschijnlijk dat de komende decennia onbemande systemen beschikbaar komen die de beoogde combinatie van taken langdurig autonoom kunnen uitvoeren.
Het diffuse dreigingsbeeld en de proliferatie van wapentechnologie kunnen de komende decennia voorts nopen tot betere zelfverdediging en verbreding van de mogelijkheden tot wapeninzet. De huidige onderzeeboot beschikt alleen over zware torpedo’s tegen doelen op zee en onder water. Deze bieden grote slagkracht, maar zijn minder goed bruikbaar tegen kleine oppervlaktedoelen en hebben geen nut tegen vijandelijke torpedo’s, vliegtuigen en helikopters. Differentiatie van de bewapening van de nieuwe onderzeeboot verhoogt de operationele effectiviteit. Daarbij kunnen overwegingen van proportionaliteit en niet-letale effecten worden betrokken (schepen onklaar maken in plaats van deze te vernietigen). Ook kan het nodig blijken de nieuwe onderzeeboot toe te rusten met voorzieningen voor de lancering van missiles. Of naast de beoogde ‘provisions for’ deze wapens werkelijk deel moeten uitmaken van de vervanging is, afgezien van financiële overwegingen, mede afhankelijk van de ontwikkeling van het dreigingsbeeld en de in internationaal kader vastgestelde behoeften.
Financiële aspecten
De besluitvorming over de vervanging vergt een integrale afweging op basis van een overzicht van alle met de vervanging gepaard gaande kosten, waaronder de instandhouding en de ondersteuning van de onderzeebootcapaciteit gedurende de gehele levensduur (Life Cycle Costing - LCC). Gezien de complexiteit van het wapensysteem en de keuze om de vervanging gestalte te geven in nauwe samenwerking met partners, zowel nationaal als internationaal, zal het inzicht in de kosten stapsgewijs toenemen. De verschillende fasen in het defensiematerieelproces (DMP) voorzien, op weg naar een finaal besluit, in steeds preciezere informatieverstrekking over de hoogte van de investering. Het uiteindelijke besluit over de vervanging wordt volgens de planning verwacht in 2018, binnen de dan geldende budgettaire kaders.
Internationale samenwerking
De beoogde vervanging van de Walrusklasse levert een belangrijke bijdrage aan de gezamenlijke slagkracht in Navo en EU-kader. Nederland kan zich een capabele en betrouwbare bondgenoot tonen door te investeren in prioritaire capaciteitsgebieden en door capaciteiten te vervangen die in andere Europese landen niet of beperkt voorhanden zijn. Met uitzondering van Nederland beschikken de overige Europese landen op dit ogenblik niet over expeditionair inzetbare conventionele onderzeeboten voor verkenning en inlichtingenvergaring (‘NATO priority shortfall area Joint Intelligence Surveillance and Reconnaissance (JISR)’). Ook heeft de Navo onderzeebootbestrijding aangemerkt als een capaciteitsgebied waarop tekorten bestaan (‘NATO priority shortfall area Anti Submarine Warfare (ASW)').
Nauwe samenwerking met partnerlanden bij het ontwerp, de bouw, de instandhouding en de inzet van onderzeeboten biedt voordelen. Ook vergroot het de mogelijkheden om de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen te versterken. De voordelen bij onderzeebootsamenwerking worden niet zozeer bereikt door operationele inzet vanuit een gezamenlijke pool of een gedeelde capaciteit. De reden hiervoor is dat de meeste landen hun onderzeeboten op grond van nationale veiligheidsoverwegingen zelfstandig willen kunnen inzetten. De voordelen worden eerder gevonden op het terrein van de operationele gereedheid (opleiding en training) en de materiële gereedheid (onderhoud, reservedelen, programma’s voor levensduurverlenging). De onderzeedienst werkt op dergelijke terreinen ook nu al samen met verschillende landen (zie het overzicht in de bijlage bij deze brief).
Voor de vervanging van de Walrusklasse wordt onderzocht hoe de doelmatigheid, met het oog op de total cost of ownership, verder kan worden vergroot. Nederland streeft daarom naar vergaande samenwerking gedurende de gehele levenscyclus van het materieel en stelt geen harde grens aan de reikwijdte van de samenwerking. Zelfs de inzet van multinationale bemanningen bij oefeningen of operaties moet worden overwogen. Nederland draagt deze ambitie uit in de internationale contacten, maar is tegelijk afhankelijk van de bereidheid van partners om stappen te zetten. Om maximaal voordeel uit samenwerking te kunnen behalen, moeten de Nederlandse onderzeeboten waar mogelijk over dezelfde eigenschappen, systemen en gebruiksfilosofieën beschikken als die van de partnerlanden. Bij een complex technisch geïntegreerd systeem zoals een onderzeeboot kan een beperkte afwijking al van invloed zijn op de diepgang van de samenwerking.
De samenwerking met partnerlanden
Nederland volgt de ontwikkelingen betreffende de vervanging van onderzeeboten in een aantal landen op de voet. Waar mogelijk zal Nederland kansen benutten om partners te betrekken bij het eigen vervangingstraject. Hiermee kunnen de voordelen van samenwerking worden vergroot en is de beoogde verdieping niet afhankelijk van de bereidheid van één partner. De ontwikkelingen in Australië, Canada, Duitsland, Noorwegen en Zweden bieden hiervoor op dit moment de meeste aanknopingspunten:
- Australië hanteert een min of meer gelijke termijn voor de vervanging van zes conventionele Collinsklasse onderzeeboten. De behoefte gaat momenteel uit naar een veel grotere, duurdere onderzeeboot. Afhankelijk van het ontwerp kan samenwerking nader worden onderzocht, al is de geografische afstand een beperkende factor. Australië hanteert een met Nederland vergelijkbaar concept van opereren. Het land heeft op 20 februari jl. aangekondigd werven in Duitsland, Frankrijk en Japan voorstellen te laten doen voor een nieuw ontwerp;
- Canada bereidt besluitvorming voor over levensverlengend onderhoud van de huidige vier conventionele Victoriaklasse onderzeeboten. Canada hanteert een met Nederland vergelijkbaar concept van opereren, maar oriënteert zich vooralsnog niet op een vervangende onderzeebootcapaciteit;
- Duitsland beschikt over een nationale onderzeebootbouwindustrie (TKMS). Gezamenlijke of gelijktijdige vervanging met Duitsland is momenteel niet aan de orde omdat het net heeft geïnvesteerd in zes conventionele T212 onderzeeboten. Anderzijds kan betrokkenheid van de Duitse industrie interessant zijn, mede met het oog op de bredere maritieme samenwerking met het land. Duitsland hanteert wel een ander concept van opereren dan Nederland;
- de Noorse regering heeft eind november 2014 formeel besloten om vanaf midden jaren twintig zes conventionele Ulaklasse onderzeeboten te vervangen. De vervanging van de Nederlandse onderzeeboten is (in de planning) voorzien in dezelfde periode. Noorwegen is een strategische partner en al vele jaren is er sprake van samenwerking op tal van terreinen, ook op onderzeebootgebied. Noorwegen hanteert een met Nederland vergelijkbaar concept van opereren. Om deze redenen lijkt de samenwerking met Noorwegen vooralsnog goede vooruitzichten te bieden op verdere verdieping. Wel oriënteert Noorwegen zich op kleinere onderzeeboten die minder geschikt zijn voor expeditionaire inzet en geïntegreerd optreden met een maritieme taakgroep. De mate waarin de functionele eisen voor de vervangende capaciteit uiteindelijk overeenkomen, bepaalt in belangrijke mate hoe vergaand de samenwerking kan zijn;
- Zweden beschikt eveneens over een nationale onderzeebootindustrie (Saab-Kockums) en heeft reeds opdracht gegeven voor de bouw van nieuwe onderzeeboten vanaf midden 2020. Samenwerking met Zweden zal sterk worden beïnvloed door de Zweedse industriële belangen. Dit kan de mogelijkheden voor een goede positionering van de Nederlandse industrie beperken, maar het kan - zoals blijkt uit de recent aangekondigde samenwerking tussen Damen en Saab - ook kansen bieden. Zweden hanteert wel een ander concept van opereren dan Nederland.
Industriële participatie
De samenwerking met de nationale industrie en de kennisinstituten zal zoveel mogelijk geschieden in het kader van de Defensie Industrie Strategie (DIS) en het Convenant kennisgroep Nederlandse marinebouw. 1 De vijf prioritaire technologiegebieden uit de DIS komen allemaal in beeld bij de vervanging. Defensie onderkent dat de betrokkenheid van de industrie en kennisinstituten nodig is om voldoende kennis op te bouwen en te waarborgen, en om de technische risico’s beheersbaar te houden. Een volgende generatie onderzeeboten vergt de toepassing van hoogwaardige technologische kennis over signatuurreductie, systeemintegratie, bewapening en zelfbescherming. Defensie zal de beschikbare kennis hierover verder moeten vergroten om als smart buyer en smart specifier realistische en kosteneffectieve eisen te kunnen stellen aan het ontwerp, de bouw en de exploitatie.
De Nederlandse industrie met specifieke maritieme en onderzeebootkennis heeft zich verenigd in het Dutch Underwater Knowledge Center (DUKC), een samenwerkingsplatform onder de NIDV. De kennisinstituten TNO en MARIN beschikken eveneens over specifieke onderzeebootkennis. De kennisinstituten en het DUKC vervullen reeds een belangrijke rol in het instandhoudingsprogramma voor de Walrusklasse. Daarmee is belangrijke kennis opgedaan, behouden en uitgebreid. Het DUKC is betrokken bij de voorbereidende studies voor de vervangende onderzeebootcapaciteit en ondersteunt de contacten tussen Defensie en de nationale maritieme industrie. Het DUKC heeft de
onderzeebootkennis in Nederland geïnventariseerd. Denk daarbij aan het ontwerpen van de drukhuid, platformautomatisering, weerstand en voortstuwing, Combat Management System (CMS), Sensoren, Wapens en Communicatie (SEWACO), functioneel ontwerp en signaturen. Tegelijk stelt het DUKC vast dat specifieke kennis en ervaring voor de bouw van onderzeeboten in Nederland ontbreken. Het DUKC heeft de ambitie om deel te nemen aan de totstandkoming en exploitatie van de nieuwe capaciteit.2 Daarnaast hebben Damen Shipyards en het Zweedse SAAB-Kockums, zoals gezegd, strategische samenwerking op het gebied van onderzeebootbouw aangekondigd. Defensie zal voorstellen van de industrie betrekken bij de voorbereiding van de besluitvorming en zowel de baten als de kosten van industriële participatie in kaart brengen.
Industriële participatie
De samenwerking met de nationale industrie en de kennisinstituten zal zoveel mogelijk geschieden in het kader van de Defensie Industrie Strategie (DIS) en het Convenant kennisgroep Nederlandse marinebouw. 1 De vijf prioritaire technologiegebieden uit de DIS komen allemaal in beeld bij de vervanging. Defensie onderkent dat de betrokkenheid van de industrie en kennisinstituten nodig is om voldoende kennis op te bouwen en te waarborgen, en om de technische risico’s beheersbaar te houden. Een volgende generatie onderzeeboten vergt de toepassing van hoogwaardige technologische kennis over signatuurreductie, systeemintegratie, bewapening en zelfbescherming. Defensie zal de beschikbare kennis hierover verder moeten vergroten om als smart buyer en smart specifier realistische en kosteneffectieve eisen te kunnen stellen aan het ontwerp, de bouw en de exploitatie.
De Nederlandse industrie met specifieke maritieme en onderzeebootkennis heeft zich verenigd in het Dutch Underwater Knowledge Center (DUKC), een samenwerkingsplatform onder de NIDV. De kennisinstituten TNO en MARIN beschikken eveneens over specifieke onderzeebootkennis. De kennisinstituten en het DUKC vervullen reeds een belangrijke rol in het instandhoudingsprogramma voor de Walrusklasse. Daarmee is belangrijke kennis opgedaan, behouden en uitgebreid. Het DUKC is betrokken bij de voorbereidende studies voor de vervangende onderzeebootcapaciteit en ondersteunt de contacten tussen Defensie en de nationale maritieme industrie. Het DUKC heeft de onderzeebootkennis in Nederland geïnventariseerd. Denk daarbij aan het ontwerpen van de drukhuid, platformautomatisering, weerstand en voortstuwing, Combat Management System (CMS), Sensoren, Wapens en Communicatie (SEWACO), functioneel ontwerp en signaturen. Tegelijk stelt het DUKC vast dat specifieke kennis en ervaring voor de bouw van onderzeeboten in Nederland ontbreken. Het DUKC heeft de ambitie om deel te nemen aan de totstandkoming en exploitatie van de nieuwe capaciteit.2 Daarnaast hebben Damen Shipyards en het Zweedse SAAB-Kockums, zoals gezegd, strategische samenwerking op het gebied van onderzeebootbouw aangekondigd. Defensie zal voorstellen van de industrie betrekken bij de voorbereiding van de besluitvorming en zowel de baten als de kosten van industriële participatie in kaart brengen.
_______________________________________________________________________________
1 Op 17 september 2012 hebben de minister van Defensie en het Nederlands Marinebouw Cluster een convenant gesloten, om gezamenlijk de benodigde kennis voor de ontwikkeling en bouw van militaire oppervlakteschepen te waarborgen, deze kennis onderling beschikbaar te stellen en de inspanningen voor onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van nieuwe generaties schepen op elkaar af te stemmen en te synchroniseren.
2 DUKC rapport ‘The Capabilities and Participation Objectives of Industries in the Netherlands – The Industrial Submarine Knowledge Base’ (2014).
_______________________________________________________________________________
Ten slotte
Deze brief onderstreept het belang dat Defensie hecht aan de vervanging van de Walrusklasse onderzeeboten. In de nota In het belang van Nederland is reeds kenbaar gemaakt dat Defensie de vervanging alleen kan realiseren als de nieuwe onderzeeboten samen met een of meer partnerlanden worden ontwikkeld, gebouwd en geëxploiteerd. Gedurende het DMP, dat het kader vormt voor de besluitvorming, zal daarom nadrukkelijk aandacht worden geschonken aan de internationale samenwerkingsmogelijkheden. Harmonisatie en standaardisatie leiden tot meer mogelijkheden tot samenwerking en kostenreductie. Daarentegen kan de wens om te blijven beschikken over een expeditionair inzetbare onderzeeboot grenzen stellen aan verdere verdieping van de onderzeebootsamenwerking met één of meer partnerlanden. De eerste stap in het DMP betreft de wijze waarop de behoefte moet worden vervuld. Tot de vervolgstappen behoren voorts kosten-batenanalyses en alternatievenvergelijkingen. Hierbij worden vanzelfsprekend operationele, financiële en industriële aspecten betrokken. Het uiteindelijke besluit wordt in 2018 verwacht.
DE MINISTER VAN DEFENSIE
J.A. Hennis-Plasschaert
(Bron)
11 juni 2015
Inleiding
Hierbij bied ik u de brief aan over de toekomst van de Nederlandse onderzeedienst. Daarmee geef ik uitvoering aan de motie-Knops (Kamerstuk 33 763, nr. 18 van 6 november 2013) en licht ik het, reeds in de nota In het belang van Nederland vastgestelde, belang van de vervanging van de Walrusklasse nader toe. Het ontwerp van de Walrusklasse markeerde in de jaren zeventig van de vorige eeuw een ingrijpende omwenteling op het vlak van de bouw, de bedrijfsvoering en de inzet van onderzeeboten. Sinds de invoering begin jaren negentig van de vorige eeuw heeft dit concept zijn toegevoegde waarde bewezen. Om de huidige onderzeeboten vanaf 2025 te kunnen vervangen, moet in 2015 worden begonnen met de voorbereiding daarvan (zie ook antwoorden op de vragenlijst inzake de vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2015, brief van 23 oktober 2014). De komende jaren zijn nodig om op zorgvuldige wijze de vervanging van dit complexe wapensysteem gestalte te geven. Vanzelfsprekend kan op de goede ervaringen met de Walrusklasse worden voortgebouwd, maar ook andere vervangingsopties zullen worden overwogen. Optimale benutting van de samenwerkingsmogelijkheden met partnerlanden vormt het uitgangspunt. Ook de nationale kennisinstituten en de defensie- en veiligheidgerelateerde industrie worden in een vroeg stadium bij de vervanging betrokken.
Belang voor Nederland
Voor Nederland, met zijn grote zeehavens en maritieme belangen in Europa, het Caribisch gebied en andere delen van de wereld, is een militaire capaciteit om onder water te kunnen optreden van belang. Vanwege hun specifieke eigenschappen zijn de Nederlandse onderzeeboten een relevante nichecapaciteit voor de Navo en de EU. De internationale machtsverhoudingen verschuiven en een toenemend aantal spelers wil de zee in strategische zin en voor eigen gewin benutten. Alleen de onderzeeboot kan gedurende langere tijd onopgemerkt blijven, ook in een omgeving waar de dreiging groot is en geen militair overwicht bestaat. De onderzeeboot is zeer geschikt voor de bescherming van scheepvaart en handelsroutes, voor de ondersteuning van militaire interventies, en om vijandelijke eenheden bewegingsvrijheid te ontnemen. Met een relatief beperkte militaire inzet kan in uiteenlopende inzetscenario's, op en vanuit zee, een groot effect worden bereikt. Het afdwingen van een wapenembargo door middel van een maritieme blokkade en het (ver)hinderen van maritieme operaties van de tegenstander zijn hier voorbeelden van.
Als gevolg van de afstoting van de maritieme patrouillevliegtuigen en de vermindering van het aantal M-fregatten, beschikt de Nederlandse krijgsmacht uitsluitend nog over onderzeeboten voor de verdediging van vlootverbanden op grotere afstand. De Nederlandse onderzeeboten hebben voorts, eventueel in combinatie met de inzet van special forces, een belangrijke inlichtingenfunctie. In internationaal verband leveren zij bovendien een unieke capaciteit. De huidige Nederlandse onderzeeboten kunnen namelijk verder van een thuishaven en gedurende een langere periode worden ingezet dan de conventionele onderzeeboten van andere Europese landen. Een dergelijke expeditionaire onderzeebootcapaciteit is voor Nederland tevens van belang met het oog op de veiligheid van het Koninkrijk in het Caribisch gebied. Met de beoogde vervanging van zijn onderzeebootcapaciteit zou Nederland een aanzienlijke bijdrage leveren aan de vervulling van de in Navo-kader vastgestelde prioritaire behoeften op het gebied van onderzeebootbestrijding, beeldopbouw en inlichtingenvergaring.
Veiligheidspolitieke context
Verslechterde veiligheidssituatie
De wereld is er de afgelopen jaren niet veiliger op geworden. De beleidsbrief ‘Turbulente Tijden in een Instabiele Omgeving’ (Kamerstuk 33 694, nr. 6 van 14 november 2014) bevat een analyse van de internationale veiligheidssituatie, in aanvulling op de eerder vastgestelde Internationale Veiligheidsstrategie. Veiligheidsrisico’s die al langer werden onderkend, hebben zich inmiddels gemanifesteerd als reële bedreigingen. Er lijkt zich een multipolaire wereldorde af te tekenen, waarin de Europese veiligheid en de internationale rechtsorde in toenemende mate onder druk staan. Conflicten en destabiliserende krachten dringen zich in de (directe) nabijheid van Europa op. De Nederlandse samenleving ondervindt daarvan rechtstreeks de gevolgen, mede omdat de interne en externe veiligheid steeds nauwer verweven zijn. Er moet rekening worden gehouden met een langdurige periode van voortdurende instabiliteit aan de zuid- en oostflanken van Europa. In dit licht vergt ook de collectieve verdediging nadrukkelijk de aandacht. Bovendien kunnen zich nieuwe crises aandienen, zowel in de omgeving van Europa als verder weg. Van de Europese landen wordt in bondgenootschappelijk verband verwacht dat zij meer verantwoordelijkheid nemen voor hun veiligheid en de bescherming van hun belangen. Dit vergt, ook van Nederland, inspanningen ter versterking van de gezamenlijke slagkracht en een verdere verdieping van de samenwerking.
Het maritieme domein
Naar verwachting zal er, in de komende decennia, bij veel bedreigingen, spanningen en conflicten sprake zijn van een maritieme dimensie. De Nederlandse maritieme strategie 2015-2025 (Kamerstuk 31 409, nr. 70 van 16 januari 2015), de maritieme strategie van de Navo en de maritieme veiligheidsstrategie van de EU geven hiervan blijk. De afgelopen jaren is er sprake van een toenemend bewustzijn over het feit dat zeetransportroutes, zeestraten en maritieme knooppunten overal ter wereld kwetsbaar zijn. Steeds meer staten en niet-statelijke actoren beconcurreren elkaar over het gebruik van - en de controle over - dergelijke zeegebieden. Ook nieuwe routes en gebieden die in economische zin belangrijker worden, zoals de Arctische regio, zullen de komende decennia extra aandacht vergen. Het vrije gebruik van de zee is gereguleerd door het internationale zeerecht, maar niet alle staten hanteren dezelfde interpretatie daarvan. Disputen kunnen ertoe leiden dat staten diplomatieke en economische machtsmiddelen kracht bijzetten met maritieme presentie en militaire inzet.
Beperking of ontwrichting van het internationale scheepvaartverkeer, ook op grote afstand van Nederland, kan onze veiligheid en welvaart onmiddellijk treffen. De maritieme militaire machtsopbouw in Rusland en Azië, inclusief de proliferatie van moderne onderzeeboten, fregatten en raketsystemen, baart zorgen. Ook in Latijns-Amerika is sprake van een toenemende inzet van moderne marines waarvan onderzeeboten deel uitmaken. In de steeds diffusere veiligheidsomgeving zijn surveillance, beeldopbouw en goede inlichtingen cruciaal om te kunnen anticiperen op mogelijke dreigingen en conflicten, en zo ook om expeditionaire militaire operaties veilig en doelgericht te kunnen uitvoeren. Bovendien moeten de Navo-lidstaten, ook in het maritieme domein, beschikken over voldoende escalatiedominantie en het vermogen om vitale belangen mondiaal te beschermen.
Het wapensysteem
De onderzeeboot is een van de belangrijke grote wapensystemen waaraan de krijgsmacht zijn slagkracht ontleent. In het militaire optreden is het een van de weinige mogelijkheden om langdurig onopgemerkt te blijven. In tegenstelling tot oppervlakteschepen kunnen onderzeeboten kustgebieden of vijandelijke eenheden zeer dicht naderen zonder te worden opgemerkt. Dat geldt ook voor gebieden waar de tegenstander beschikt over het vermogen om anderen de toegang te ontzeggen (Anti Access, Area Denial). Voor de politieke en militaire besluitvorming kan de onderzeeboot cruciale informatie opleveren die niet op een andere manier kan worden verkregen. Verder kan de onderzeeboot niet alleen de situatie op zee, maar ook op land beïnvloeden. Zelfs in ondiep water waar de manoeuvreerruimte voor de onderzeeboot beperkt is, vergt het immers een relatief grote militaire inspanning om onderzeeboten op te sporen en te volgen. Conventionele onderzeeboten, zoals de huidige Walrusklasse, zijn beter geschikt voor operaties in ondiepe wateren dan de, over het algemeen grotere, nucleaire onderzeeboten. De voordelen van nucleair aangedreven onderzeeboten, waaronder de zeer grote actieradius en het vermogen om langdurig hogere snelheden vol te houden, gelden vooral in diepere wateren. De verschillende typen onderzeeboten zijn in internationaal verband complementair.
De kracht van de huidige Nederlandse onderzeeboot
De Nederlandse onderzeeboten van de Walrusklasse treden op als verkenner, wapendrager en uitvalsbasis voor speciale operaties. De inzet is gericht op de beïnvloeding van het gedrag van staten en de bestrijding van internationaal georganiseerd terrorisme en zware criminaliteit. Voorbeelden vormen het afdwingen van een maritieme blokkade zoals midden jaren negentig van de vorige eeuw in de Adriatische zee, de bestrijding van drugssmokkel in het Caribisch gebied en, recenter, de inzet voor piraterijbestrijding in de wateren rondom de Hoorn van Afrika. Ook in de toekomst moet de Nederlandse onderzeeboot in staat zijn om, zowel geïntegreerd in een maritieme taakgroep als zelfstandig, langdurig operaties uit te voeren ver van een thuisbasis, ook in gebieden waar een hoog dreigingsniveau heerst. In het operatiegebied moeten verschillende taken kunnen worden uitgevoerd in de opeenvolgende fases van het maritieme optreden. De bundeling van vier specifieke vermogens in één platform bepalen de kracht en veelzijdigheid van de Nederlandse onderzeeboot:
- Geloofwaardige, grote en precieze maritieme slagkracht – het vermogen om onverhoeds grote slagkracht aan te wenden in gebieden waar (nog) geen militair overwicht is. Dit kan zowel defensieve als offensieve slagkracht betreffen tijdens interventies op en vanuit zee. Door de onderzeeboot gelanceerde torpedo’s kunnen met grote precisie schepen en onderzeeboten direct uitschakelen om de tegenstander het gebruik van de zee te ontzeggen of te beperken (Sea Denial en Sea Control) en een eigen vlootverband te beschermen. Nederland levert hiermee een belangrijke capaciteit in het maritieme concept van de NAVO voor Anti Submarine Warfare en Anti Surface Warfare.
- Verzamelen, analyseren en delen van inlichtingen – het vermogen om, weken aaneengesloten, heimelijk in een gebied activiteiten van (potentiële) tegenstanders te observeren en real time te analyseren. De verzamelde inlichtingen over de gereedheid, capaciteiten en operatiepatronen vergroten de mogelijkheid om de intenties en feitelijke gedragingen van (potentiële) tegenstanders te beoordelen. Hiermee versterkt Nederland tevens zijn internationale inlichtingenpositie die berust op het principe quid pro quo. Voorafgaand aan en tijdens een conflict kunnen de operationele en tactische inlichtingen van de onderzeeboot bepalend zijn voor de doelgerichtheid van maritieme operaties. De inlichtingenfunctie is van groot belang voor de beeldopbouw en de vergroting van situational awareness.
- Speciale operaties – het vermogen om als uitvalsbasis te dienen voor de heimelijke inzet van special forces nabij en op het grondgebied van een (potentiële) tegenstander om inlichtingen te verzamelen, strategische doelen of infrastructuur uit te schakelen, of voorbereidingen te treffen voor vervolgoperaties. Dergelijke acties kunnen onder meer betrekking hebben op de voorbereiding van een amfibische operatie, een doelgerichte aanval, bevrijding van gijzelaars, of de evacuatie van Nederlandse staatsburgers onder bedreigende omstandigheden.
- Strategische beïnvloeding – het vermogen om met een relatief beperkte militaire inzet het gedrag van tegenstanders doelgericht te beïnvloeden. Dit vermogen vormt eigenlijk de optelsom van de hiervoor genoemde kenmerken. De dreiging die van de aangekondigde of vermoede aanwezigheid van onderzeeboten uitgaat, kan de tegenstander dwingen tot ingrijpende voorzorgsmaatregelen en aanpassing van zijn strategie en operatiepatroon.
De nieuwe onderzeebootcapaciteit
De uitgangspunten zoals verwoord in de nota In het belang van Nederland zijn leidend voor de vervanging en daarmee voor de vaststelling van de behoefte en de functionele eisen voor de opvolger van de Walrusklasse. De huidige inzetbaarheidsdoelstelling is: het onafgebroken beschikbaar hebben van één onderzeeboot voor langdurige inzet, of twee onderzeeboten voor een kortere periode. De inzetbaarheid van onderzeeboten valt of staat ook in de toekomst met de robuustheid van de ondersteunende organisatie en de personele beschikbaarheid.
Veelzijdigheid en aanpassingsvermogen
De Nederlandse onderzeeboot is door de bundeling van specifieke vermogens voor verschillende taken inzetbaar. De bescherming van de belangen van het Koninkrijk, ook in het Caribisch gebied, is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de inzet in nieuwe maritieme aandachtsgebieden. Met het oog op de veranderlijke aard van de veiligheidsomgeving moeten militaire capaciteiten over ‘groeipotentieel’ beschikken. Het aanpassingsvermogen gedurende de (relatief lange) levensduur van de onderzeeboot wordt onder meer bereikt door reserves en flexibiliteit in te bouwen met het oog op modificaties, modulaire aanpassing van bemensing en functionaliteit, instandhoudingsprogramma’s en de toekomstige toevoeging van externe sensoren zoals Unmanned Underwater Vehicles (UUV’s). De toepassing van nieuwe technologie maakt het waarschijnlijk mogelijk om op nieuwe onderzeeboten kleinere bemanningen in te zetten zonder daarmee afbreuk te doen aan de prestaties. Het is onwaarschijnlijk dat de komende decennia onbemande systemen beschikbaar komen die de beoogde combinatie van taken langdurig autonoom kunnen uitvoeren.
Het diffuse dreigingsbeeld en de proliferatie van wapentechnologie kunnen de komende decennia voorts nopen tot betere zelfverdediging en verbreding van de mogelijkheden tot wapeninzet. De huidige onderzeeboot beschikt alleen over zware torpedo’s tegen doelen op zee en onder water. Deze bieden grote slagkracht, maar zijn minder goed bruikbaar tegen kleine oppervlaktedoelen en hebben geen nut tegen vijandelijke torpedo’s, vliegtuigen en helikopters. Differentiatie van de bewapening van de nieuwe onderzeeboot verhoogt de operationele effectiviteit. Daarbij kunnen overwegingen van proportionaliteit en niet-letale effecten worden betrokken (schepen onklaar maken in plaats van deze te vernietigen). Ook kan het nodig blijken de nieuwe onderzeeboot toe te rusten met voorzieningen voor de lancering van missiles. Of naast de beoogde ‘provisions for’ deze wapens werkelijk deel moeten uitmaken van de vervanging is, afgezien van financiële overwegingen, mede afhankelijk van de ontwikkeling van het dreigingsbeeld en de in internationaal kader vastgestelde behoeften.
Financiële aspecten
De besluitvorming over de vervanging vergt een integrale afweging op basis van een overzicht van alle met de vervanging gepaard gaande kosten, waaronder de instandhouding en de ondersteuning van de onderzeebootcapaciteit gedurende de gehele levensduur (Life Cycle Costing - LCC). Gezien de complexiteit van het wapensysteem en de keuze om de vervanging gestalte te geven in nauwe samenwerking met partners, zowel nationaal als internationaal, zal het inzicht in de kosten stapsgewijs toenemen. De verschillende fasen in het defensiematerieelproces (DMP) voorzien, op weg naar een finaal besluit, in steeds preciezere informatieverstrekking over de hoogte van de investering. Het uiteindelijke besluit over de vervanging wordt volgens de planning verwacht in 2018, binnen de dan geldende budgettaire kaders.
Internationale samenwerking
De beoogde vervanging van de Walrusklasse levert een belangrijke bijdrage aan de gezamenlijke slagkracht in Navo en EU-kader. Nederland kan zich een capabele en betrouwbare bondgenoot tonen door te investeren in prioritaire capaciteitsgebieden en door capaciteiten te vervangen die in andere Europese landen niet of beperkt voorhanden zijn. Met uitzondering van Nederland beschikken de overige Europese landen op dit ogenblik niet over expeditionair inzetbare conventionele onderzeeboten voor verkenning en inlichtingenvergaring (‘NATO priority shortfall area Joint Intelligence Surveillance and Reconnaissance (JISR)’). Ook heeft de Navo onderzeebootbestrijding aangemerkt als een capaciteitsgebied waarop tekorten bestaan (‘NATO priority shortfall area Anti Submarine Warfare (ASW)').
Nauwe samenwerking met partnerlanden bij het ontwerp, de bouw, de instandhouding en de inzet van onderzeeboten biedt voordelen. Ook vergroot het de mogelijkheden om de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen te versterken. De voordelen bij onderzeebootsamenwerking worden niet zozeer bereikt door operationele inzet vanuit een gezamenlijke pool of een gedeelde capaciteit. De reden hiervoor is dat de meeste landen hun onderzeeboten op grond van nationale veiligheidsoverwegingen zelfstandig willen kunnen inzetten. De voordelen worden eerder gevonden op het terrein van de operationele gereedheid (opleiding en training) en de materiële gereedheid (onderhoud, reservedelen, programma’s voor levensduurverlenging). De onderzeedienst werkt op dergelijke terreinen ook nu al samen met verschillende landen (zie het overzicht in de bijlage bij deze brief).
Voor de vervanging van de Walrusklasse wordt onderzocht hoe de doelmatigheid, met het oog op de total cost of ownership, verder kan worden vergroot. Nederland streeft daarom naar vergaande samenwerking gedurende de gehele levenscyclus van het materieel en stelt geen harde grens aan de reikwijdte van de samenwerking. Zelfs de inzet van multinationale bemanningen bij oefeningen of operaties moet worden overwogen. Nederland draagt deze ambitie uit in de internationale contacten, maar is tegelijk afhankelijk van de bereidheid van partners om stappen te zetten. Om maximaal voordeel uit samenwerking te kunnen behalen, moeten de Nederlandse onderzeeboten waar mogelijk over dezelfde eigenschappen, systemen en gebruiksfilosofieën beschikken als die van de partnerlanden. Bij een complex technisch geïntegreerd systeem zoals een onderzeeboot kan een beperkte afwijking al van invloed zijn op de diepgang van de samenwerking.
De samenwerking met partnerlanden
Nederland volgt de ontwikkelingen betreffende de vervanging van onderzeeboten in een aantal landen op de voet. Waar mogelijk zal Nederland kansen benutten om partners te betrekken bij het eigen vervangingstraject. Hiermee kunnen de voordelen van samenwerking worden vergroot en is de beoogde verdieping niet afhankelijk van de bereidheid van één partner. De ontwikkelingen in Australië, Canada, Duitsland, Noorwegen en Zweden bieden hiervoor op dit moment de meeste aanknopingspunten:
- Australië hanteert een min of meer gelijke termijn voor de vervanging van zes conventionele Collinsklasse onderzeeboten. De behoefte gaat momenteel uit naar een veel grotere, duurdere onderzeeboot. Afhankelijk van het ontwerp kan samenwerking nader worden onderzocht, al is de geografische afstand een beperkende factor. Australië hanteert een met Nederland vergelijkbaar concept van opereren. Het land heeft op 20 februari jl. aangekondigd werven in Duitsland, Frankrijk en Japan voorstellen te laten doen voor een nieuw ontwerp;
- Canada bereidt besluitvorming voor over levensverlengend onderhoud van de huidige vier conventionele Victoriaklasse onderzeeboten. Canada hanteert een met Nederland vergelijkbaar concept van opereren, maar oriënteert zich vooralsnog niet op een vervangende onderzeebootcapaciteit;
- Duitsland beschikt over een nationale onderzeebootbouwindustrie (TKMS). Gezamenlijke of gelijktijdige vervanging met Duitsland is momenteel niet aan de orde omdat het net heeft geïnvesteerd in zes conventionele T212 onderzeeboten. Anderzijds kan betrokkenheid van de Duitse industrie interessant zijn, mede met het oog op de bredere maritieme samenwerking met het land. Duitsland hanteert wel een ander concept van opereren dan Nederland;
- de Noorse regering heeft eind november 2014 formeel besloten om vanaf midden jaren twintig zes conventionele Ulaklasse onderzeeboten te vervangen. De vervanging van de Nederlandse onderzeeboten is (in de planning) voorzien in dezelfde periode. Noorwegen is een strategische partner en al vele jaren is er sprake van samenwerking op tal van terreinen, ook op onderzeebootgebied. Noorwegen hanteert een met Nederland vergelijkbaar concept van opereren. Om deze redenen lijkt de samenwerking met Noorwegen vooralsnog goede vooruitzichten te bieden op verdere verdieping. Wel oriënteert Noorwegen zich op kleinere onderzeeboten die minder geschikt zijn voor expeditionaire inzet en geïntegreerd optreden met een maritieme taakgroep. De mate waarin de functionele eisen voor de vervangende capaciteit uiteindelijk overeenkomen, bepaalt in belangrijke mate hoe vergaand de samenwerking kan zijn;
- Zweden beschikt eveneens over een nationale onderzeebootindustrie (Saab-Kockums) en heeft reeds opdracht gegeven voor de bouw van nieuwe onderzeeboten vanaf midden 2020. Samenwerking met Zweden zal sterk worden beïnvloed door de Zweedse industriële belangen. Dit kan de mogelijkheden voor een goede positionering van de Nederlandse industrie beperken, maar het kan - zoals blijkt uit de recent aangekondigde samenwerking tussen Damen en Saab - ook kansen bieden. Zweden hanteert wel een ander concept van opereren dan Nederland.
Industriële participatie
De samenwerking met de nationale industrie en de kennisinstituten zal zoveel mogelijk geschieden in het kader van de Defensie Industrie Strategie (DIS) en het Convenant kennisgroep Nederlandse marinebouw. 1 De vijf prioritaire technologiegebieden uit de DIS komen allemaal in beeld bij de vervanging. Defensie onderkent dat de betrokkenheid van de industrie en kennisinstituten nodig is om voldoende kennis op te bouwen en te waarborgen, en om de technische risico’s beheersbaar te houden. Een volgende generatie onderzeeboten vergt de toepassing van hoogwaardige technologische kennis over signatuurreductie, systeemintegratie, bewapening en zelfbescherming. Defensie zal de beschikbare kennis hierover verder moeten vergroten om als smart buyer en smart specifier realistische en kosteneffectieve eisen te kunnen stellen aan het ontwerp, de bouw en de exploitatie.
De Nederlandse industrie met specifieke maritieme en onderzeebootkennis heeft zich verenigd in het Dutch Underwater Knowledge Center (DUKC), een samenwerkingsplatform onder de NIDV. De kennisinstituten TNO en MARIN beschikken eveneens over specifieke onderzeebootkennis. De kennisinstituten en het DUKC vervullen reeds een belangrijke rol in het instandhoudingsprogramma voor de Walrusklasse. Daarmee is belangrijke kennis opgedaan, behouden en uitgebreid. Het DUKC is betrokken bij de voorbereidende studies voor de vervangende onderzeebootcapaciteit en ondersteunt de contacten tussen Defensie en de nationale maritieme industrie. Het DUKC heeft de
onderzeebootkennis in Nederland geïnventariseerd. Denk daarbij aan het ontwerpen van de drukhuid, platformautomatisering, weerstand en voortstuwing, Combat Management System (CMS), Sensoren, Wapens en Communicatie (SEWACO), functioneel ontwerp en signaturen. Tegelijk stelt het DUKC vast dat specifieke kennis en ervaring voor de bouw van onderzeeboten in Nederland ontbreken. Het DUKC heeft de ambitie om deel te nemen aan de totstandkoming en exploitatie van de nieuwe capaciteit.2 Daarnaast hebben Damen Shipyards en het Zweedse SAAB-Kockums, zoals gezegd, strategische samenwerking op het gebied van onderzeebootbouw aangekondigd. Defensie zal voorstellen van de industrie betrekken bij de voorbereiding van de besluitvorming en zowel de baten als de kosten van industriële participatie in kaart brengen.
Industriële participatie
De samenwerking met de nationale industrie en de kennisinstituten zal zoveel mogelijk geschieden in het kader van de Defensie Industrie Strategie (DIS) en het Convenant kennisgroep Nederlandse marinebouw. 1 De vijf prioritaire technologiegebieden uit de DIS komen allemaal in beeld bij de vervanging. Defensie onderkent dat de betrokkenheid van de industrie en kennisinstituten nodig is om voldoende kennis op te bouwen en te waarborgen, en om de technische risico’s beheersbaar te houden. Een volgende generatie onderzeeboten vergt de toepassing van hoogwaardige technologische kennis over signatuurreductie, systeemintegratie, bewapening en zelfbescherming. Defensie zal de beschikbare kennis hierover verder moeten vergroten om als smart buyer en smart specifier realistische en kosteneffectieve eisen te kunnen stellen aan het ontwerp, de bouw en de exploitatie.
De Nederlandse industrie met specifieke maritieme en onderzeebootkennis heeft zich verenigd in het Dutch Underwater Knowledge Center (DUKC), een samenwerkingsplatform onder de NIDV. De kennisinstituten TNO en MARIN beschikken eveneens over specifieke onderzeebootkennis. De kennisinstituten en het DUKC vervullen reeds een belangrijke rol in het instandhoudingsprogramma voor de Walrusklasse. Daarmee is belangrijke kennis opgedaan, behouden en uitgebreid. Het DUKC is betrokken bij de voorbereidende studies voor de vervangende onderzeebootcapaciteit en ondersteunt de contacten tussen Defensie en de nationale maritieme industrie. Het DUKC heeft de onderzeebootkennis in Nederland geïnventariseerd. Denk daarbij aan het ontwerpen van de drukhuid, platformautomatisering, weerstand en voortstuwing, Combat Management System (CMS), Sensoren, Wapens en Communicatie (SEWACO), functioneel ontwerp en signaturen. Tegelijk stelt het DUKC vast dat specifieke kennis en ervaring voor de bouw van onderzeeboten in Nederland ontbreken. Het DUKC heeft de ambitie om deel te nemen aan de totstandkoming en exploitatie van de nieuwe capaciteit.2 Daarnaast hebben Damen Shipyards en het Zweedse SAAB-Kockums, zoals gezegd, strategische samenwerking op het gebied van onderzeebootbouw aangekondigd. Defensie zal voorstellen van de industrie betrekken bij de voorbereiding van de besluitvorming en zowel de baten als de kosten van industriële participatie in kaart brengen.
_______________________________________________________________________________
1 Op 17 september 2012 hebben de minister van Defensie en het Nederlands Marinebouw Cluster een convenant gesloten, om gezamenlijk de benodigde kennis voor de ontwikkeling en bouw van militaire oppervlakteschepen te waarborgen, deze kennis onderling beschikbaar te stellen en de inspanningen voor onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van nieuwe generaties schepen op elkaar af te stemmen en te synchroniseren.
2 DUKC rapport ‘The Capabilities and Participation Objectives of Industries in the Netherlands – The Industrial Submarine Knowledge Base’ (2014).
_______________________________________________________________________________
Ten slotte
Deze brief onderstreept het belang dat Defensie hecht aan de vervanging van de Walrusklasse onderzeeboten. In de nota In het belang van Nederland is reeds kenbaar gemaakt dat Defensie de vervanging alleen kan realiseren als de nieuwe onderzeeboten samen met een of meer partnerlanden worden ontwikkeld, gebouwd en geëxploiteerd. Gedurende het DMP, dat het kader vormt voor de besluitvorming, zal daarom nadrukkelijk aandacht worden geschonken aan de internationale samenwerkingsmogelijkheden. Harmonisatie en standaardisatie leiden tot meer mogelijkheden tot samenwerking en kostenreductie. Daarentegen kan de wens om te blijven beschikken over een expeditionair inzetbare onderzeeboot grenzen stellen aan verdere verdieping van de onderzeebootsamenwerking met één of meer partnerlanden. De eerste stap in het DMP betreft de wijze waarop de behoefte moet worden vervuld. Tot de vervolgstappen behoren voorts kosten-batenanalyses en alternatievenvergelijkingen. Hierbij worden vanzelfsprekend operationele, financiële en industriële aspecten betrokken. Het uiteindelijke besluit wordt in 2018 verwacht.
DE MINISTER VAN DEFENSIE
J.A. Hennis-Plasschaert
(Bron)
dinsdag 2 juni 2015
Nederlandse militairen nemen deel aan oefening NAVO flitsmacht in Polen
Nederlandse landmachtmilitairen nemen van 9 juni tot 19 juni in Polen deel aan een oefening van de Very High Readiness Taskforce (VJTF) van de NAVO. Het is de eerste keer dat de snel inzetbare eenheden ontplooien binnen het VJTF concept. Het doel van de oefening met de naam Noble Jump is om dit concept verder te testen en te verfijnen.
Het gros van de militairen dat deelneemt aan de oefening is afkomstig van 11 Luchtmobiele Brigade uit Schaarsbergen. Zij zullen zich vanaf 9 juni binnen 48 uur gereed maken voor vertrek naar Polen. Daar vindt de integratie met de eenheden van de andere deelnemende landen plaats op het militaire oefenterrein Zagan. De verschillende eenheden zullen de oefening afsluiten met een tactische- en schietdemonstratie die alle verschillende capaciteiten van de VJTF in beeld brengt. De oefening wordt geleid door het Duits-Nederlandse Legerkorps.
De Koninklijke Luchtmacht zorgt tijdens de oefening voor luchttransportcapaciteit door het inzetten van de C-130 Hercules en KDC-10 transportvliegtuigen. Het materieel van de eenheden wordt op vliegbasis Eindhoven luchtvracht gereed gemaakt.
De VJTF is opgericht als onderdeel van een pakket van maatregelen om snel, flexibel en slagvaardig te kunnen reageren op dreigingen aan de randen van het NAVO-verdragsgebied. Dit zogenaamde, Readiness Action Plan is opgesteld tijdens de NAVO top in Wales eind 2014. Eenheden die stand-by staan voor de VJTF moeten binnen enkele dagen gereed zijn voor verplaatsing naar het inzetgebied, de voorhoede binnen 48 uur. Nederland levert, samen met Duitsland, Noorwegen en Tsjechië, in 2015 interim capaciteit voor de VJTF. In nauwe samenwerking met SACEUR, de hoogste autoriteit van de NAVO in Europa, zijn deze landen betrokken bij de verdere ontwikkeling van het VJTF-concept.
De oefening Noble Jump is onderdeel van een reeks oefeningen onder de naam Allied Shield. Deze reeks bestaat naast Noble Jump uit de oefeningen BALTOPS in Polen, SABER STRIKE in de Baltische staten en Trident Joust in Roemenië. In totaal nemen ongeveer 14.000 militairen uit 19 verschillende NAVO en 3 partnerlanden deel aan deze serie van oefeningen die plaatsvindt in juni 2015. De oefeningen richten zich op het verbeteren van de interoperabiliteit, paraatheid en het reactievermogen van de NAVO en haar partnerlanden.
(ministerie van Defensie, 2 juni 2015)
Het gros van de militairen dat deelneemt aan de oefening is afkomstig van 11 Luchtmobiele Brigade uit Schaarsbergen. Zij zullen zich vanaf 9 juni binnen 48 uur gereed maken voor vertrek naar Polen. Daar vindt de integratie met de eenheden van de andere deelnemende landen plaats op het militaire oefenterrein Zagan. De verschillende eenheden zullen de oefening afsluiten met een tactische- en schietdemonstratie die alle verschillende capaciteiten van de VJTF in beeld brengt. De oefening wordt geleid door het Duits-Nederlandse Legerkorps.
De Koninklijke Luchtmacht zorgt tijdens de oefening voor luchttransportcapaciteit door het inzetten van de C-130 Hercules en KDC-10 transportvliegtuigen. Het materieel van de eenheden wordt op vliegbasis Eindhoven luchtvracht gereed gemaakt.
De VJTF is opgericht als onderdeel van een pakket van maatregelen om snel, flexibel en slagvaardig te kunnen reageren op dreigingen aan de randen van het NAVO-verdragsgebied. Dit zogenaamde, Readiness Action Plan is opgesteld tijdens de NAVO top in Wales eind 2014. Eenheden die stand-by staan voor de VJTF moeten binnen enkele dagen gereed zijn voor verplaatsing naar het inzetgebied, de voorhoede binnen 48 uur. Nederland levert, samen met Duitsland, Noorwegen en Tsjechië, in 2015 interim capaciteit voor de VJTF. In nauwe samenwerking met SACEUR, de hoogste autoriteit van de NAVO in Europa, zijn deze landen betrokken bij de verdere ontwikkeling van het VJTF-concept.
De oefening Noble Jump is onderdeel van een reeks oefeningen onder de naam Allied Shield. Deze reeks bestaat naast Noble Jump uit de oefeningen BALTOPS in Polen, SABER STRIKE in de Baltische staten en Trident Joust in Roemenië. In totaal nemen ongeveer 14.000 militairen uit 19 verschillende NAVO en 3 partnerlanden deel aan deze serie van oefeningen die plaatsvindt in juni 2015. De oefeningen richten zich op het verbeteren van de interoperabiliteit, paraatheid en het reactievermogen van de NAVO en haar partnerlanden.
(ministerie van Defensie, 2 juni 2015)