donderdag 3 juli 2014

Opvolger NSO gelanceerd: Joint Sigint Cyber Unit

Met de start van de Joint Sigint Cyber Unit (JSCU) zetten de AIVD en MIVD een belangrijke stap om de nationale veiligheid en onze digitale netwerken beter te beschermen tegen bedreigingen en tegelijkertijd onze militairen op missie beter te ondersteunen. Voor een succesvolle samenwerking zijn goede afspraken nodig. Deze afspraken zijn vastgelegd in een, door de ministers van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties en Defensie ondertekend, convenant.

De gezamenlijke eenheid is gespecialiseerd in Signals Intelligence (Sigint) en Cyber. Sigint omvat inlichtingen die worden verzameld uit (tele)communicatie. Cyber is een verzamelnaam voor verschillende activiteiten die te maken hebben met computernetwerken en datastromen. Denk hierbij aan het in kaart brengen van het internetlandschap in een (nieuw) missiegebied, het informeren van partners over een gevaarlijk computervirus of het hacken van een website van terroristen die de nationale veiligheid in gevaar brengen.

Het kabinet hecht groot belang aan verdergaande samenwerking tussen de AIVD en MIVD. Een belangrijke reden hiervoor is het bundelen van schaarse kennis en middelen. Doordat de technische ontwikkelingen op het gebied van Sigint en Cyber snel gaan, is bundeling van kennis en middelen binnen de JSCU niet alleen wenselijk, maar zelfs noodzakelijk.

De JSCU is een logisch vervolg en intensivering van de lopende samenwerking op het gebied van Signals Intelligence in de Nationale Sigint Organisatie (NSO). De NSO gaat samen met andere specialistische onderdelen van de AIVD en de MIVD op in het nieuwe samenwerkingsverband. De JSCU is geen zelfstandige dienst, maar onderdeel van de AIVD en de MIVD.

Net zoals de overige taken van de AIVD en de MIVD valt ook de taakuitvoering van de JSCU binnen de kaders van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) 2002. Het werk van de diensten wordt gecontroleerd door de Commissie betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD).

(AIVD, 3 juli 2014)



dinsdag 1 juli 2014

Antwoord op Kamervragen over intrekken VGB

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR Den Haag

Datum
Betreft Antwoorden op vragen over intrekken Verklaring van Geen Bezwaar

Onze referentie
BS2014019198

Hierbij bied ik u de antwoorden op de feitelijke vragen van de vaste commissie
voor Defensie over intrekken Verklaring van Geen Bezwaar aan (ingezonden 12
juni jl. met kenmerk 2014Z09333/2014D21700).


DE MINISTER VAN DEFENSIE

J.A. Hennis-Plasschaert


Antwoorden op de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Defensie over intrekken Verklaring van Geen Bezwaar (ingezonden 12 juni jl. met kenmerk 2014Z09333/2014D21700).


Hoe strookt de keuze in de beleidsregel voor het categorisch benoemen van een aantal misdrijven als gevolg waarvan de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) moet worden ingetrokken, met de keuze die de wetgever heeft gemaakt door in de wet te bepalen dat een VGB kan worden ingetrokken, en zodoende ruimte laat voor een beoordeling op maat in het kader van de daadwerkelijke risico’s voor de nationale veiligheid? 

Het gaat bij een veiligheidsonderzoek om het risico dat iemand kan vormen voor de nationale veiligheid. Gezien de specifieke taken voor Defensie alsmede de omstandigheden waaronder de Defensie-taken dienen te worden uitgevoerd, worden bijzondere normen gesteld. Zo zal het plegen van ieder strafbaar feit als omschreven in artikel 13, tweede lid, van de Opiumwet als regel tot weigering respectievelijk intrekking van een verklaring leiden.


Hoe strookt de keuze in de beleidsregel voor het moeten intrekken van een VGB wegens de omstandigheid dat de militair een partner heeft uit een land, waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat op het gebied van veiligheidsonderzoek, met de keuze die de wetgever heeft gemaakt, door in de wet te bepalen dat een VGB kan worden ingetrokken, en zodoende ruimte laat voor een beoordeling op maat in het kader van de daadwerkelijke risico’s voor de nationale veiligheid? 

Bij een verblijf in een ander land van langer dan drie maanden doet de MIVD, via de AIVD, navraag bij een buitenlandse dienst waarmee de AIVD op het gebied van de uitwisseling van persoonsgegevens samenwerkt. Indien dat, door het ontbreken van een dergelijke relatie, niet mogelijk is, geeft de MIVD in principe geen VGB af op grond van het onvoldoende verkrijgen van betrouwbare gegevens. Defensie heeft een aantal mogelijke uitzonderingen op die regel geformuleerd. Daarbij wordt, in een aantal gevallen en onder strikte voorwaarden, toch een VGB afgegeven. Om het risico dat ontstaat door het ontbreken van de gegevens van de partnerdienst te beperken, is dat niet een VGB voor het hoogste veiligheidsmachtigingsniveau. Defensie maakt hierbij een individuele beoordeling conform de kaders van de Wet veiligheidsonderzoeken Wvo).
Welke termijnen hanteert u bij het afhandelen van het bezwaar dat militairen mogelijk indienden tegen het intrekken van de VGB, gezien de forse gevolgen die het intrekken van het VGB voor de militair kan hebben? 
Bij een intrekking van een VGB wordt altijd eerst een voornemen naar betrokkene verzonden en wordt het betreffende defensieonderdeel hierover geïnformeerd. Betrokkene heeft dan twintig dagen de tijd om zijn of haar zienswijze naar de MIVD te zenden. Indien betrokkene (of diens advocaat) daarom verzoekt, wordt extra reactietijd voor de zienswijze verleend. Na ontvangst van de zienswijze wordt deze beoordeeld. Het besluit luidt dan ofwel handhaving intrekking ofwel handhaving VGB. Betrokkene en diens veiligheidsfunctionaris worden van dat besluit op de hoogte gebracht. Vervolgens krijgt betrokkene zes weken om bezwaar tegen dat besluit te maken bij de Minister. De Minister legt de bezwaren voor bij een onafhankelijke bezwarencommissie. Dat bezwaar heeft echter geen opschortende werking; de VGB is op dat moment ingetrokken en betrokkene dient binnen acht weken te worden ontheven uit de vertrouwensfunctie. De (wettelijke) afhandelingstermijn voor Defensie bedraagt zes weken, eventueel te verlengen met zes weken.